Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/433

Deze pagina is proefgelezen

Reeds gewoon aan zulke plotselinge uitbarstingen, ontstelde zich Jacoba niet al te veel; slechts zeide zij met hare zachtste stem:

»Sinds wij zóóveel malen van verblijf zijn verwisseld…, hier te ’s Hage zijnde… moet daar eene reden voor wezen, lieve heer grootvader!… en sinds reeds éénmaal mijn avondzang de opmerking heeft getrokken, dat ons dwong van logies te veranderen…”

»lk bevele u, den zang te hervatten!” viel Reingoud in, met stugge hoogheid.

En toen zij weer de snaren trillen deed, schoon nog de stem hare tonen weigerde, ging hij, van haar afgewend en zonder naar haar om te zien, de kamer op en neer. Op eens kwam hij weer tot haar terug, en knielde neder aan hare voeten, het hoofd op zijne eigene wijze neerbukkende aan hare knieën.

»Neen! Ik bevele u niets! Ik smeek slechts! De eerste maal, dat ik u bevele, moogt gij van mij gaan; en, God weet! wat mij dàt wezen zou, zoo gij van mij heengingt! Dan eerst zoude ik het ongeluk kennen, zooals ik dat nooit heb gekend; want dat is te weten, wat de zoete troost der engelen-liefde is, en zich duivel te weten en alléén te zijn! Jacoba! Jacoba! Zoo gij wist, dat uw harpspel mij niet enkel goed doet, maar dat het mij goed maakt, — dat het mij is, als hoorde ik een gebed; — een gebed voor mij, — een zulk gebed, daar ik aan geloof; — zoo ge dàt wist, Jacoba! dan zeker zoudt ge niet om die flauwe beuzeling gebeefd hebben, en niet van ophouden spreken! Gij weet niet, wat mij dat is, eene wijle weg te dommelen, in vergetelheid van alles. Jacoba! Mijne allerzoetste! Wilt gij mij niet helpen vergeten?” En hij zag haar aan, met zulk eene oneindige teederheid en weemoed, dat zij uitriep:

»Heer! Wat gij toch een wonder man zijt, en wat het vreemd is, het leven met u, en toch zoo zoet!”

»Vindt gij?” hernam hij, met een glimlach van voldoening. »Eilieve, mijne St. Cecilia! vervolg uwe hymne!”

En zij vervolgde, en Reingoud vergat zich weer van nieuws aan in het luisteren.

Terwijl dit in huis geschiedde, ging er een jong man door de straat, die eerst willens scheen voorbij te gaan, doch die op éénmaal, die tonen hoorende, wat verrast staan bleef, en toen schielijk den klopper hief en werd ingelaten, Gideon trad de kamer