Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/436

Deze pagina is proefgelezen

niet de luiden, daarop ze gemunt zijn; en anderen, die zulke kwellinge niet van noode hebben, geven ze smerte!” En hij wenkte, dat hij op Jacoba zou zien, die wat bleek was geworden, en die nu vroeg:

»Er zijn dan zulke luiden?”

»Zulke zijn er, en te velen!” hernam Gideon. »Luiden, die den aardschen grond onder hunne voeten zien wegzinken, en die toch niet grijpen willen naar het anker der redding, dat hun uit den Hemel wordt toegereikt.”

»Zulke luiden hebben te weinig fantasie, om zich een denkbeeld te maken van zulke Hemelsche scheepvaart, daarbij te veel nuchter oordeel, om niet dus onjuist gegrepen beelden ietwat belachelijk te vinden!” sprak Reingoud.

»O! Hoe het zulke luiden beter zijn zou, dat nuchter oordeel te gebruiken, in een deemoedig gebed, om het geloove, dan om zich lustig te maken, over wat linksche beeldspraak, gebruikt uit goeder oogmerk, sinds sommige toestanden niet dan verbloemde redenen toelaten.”

»Zulke redenen worden ganschelijk niet verlangd, heer doctor! en de discretie, tegenover oude en jonge jaren beide, moest u ingeven, geene onderwerpen voor uw onderhoud te kiezen, dan die voor beiden behagelijk konnen zijn en verstaanbaar mogen wezen! Ik wenschte, u dit niet nogmaals, ik wenschte het u niet scherper te moeten zeggen, jonge man!” hernam Reingoud, op zóó kouden en hoogen toon, en met zulk een pijlsnellen blik, even heengeworpen op Gideon, dat deze wel moed moest hebben, om te antwoorden:

»Ik ken nog zwaardere plichten, dan die der discretie, heer van Couwenburch! Ik bidde u, om een onderhoud onder vier oogen, nu op dezen stond!”

»Ik hebbe geene geheimen voor mijne kleindochter!” zeide Reingoud.

»Ik heb te spreken, wat niet der vrouwen gehoor oorbaar is!” hernam Gideon vast.

»Wil blijven, Jacoba!” sprak Reingoud, op een toon en met een blik, aarzelend tusschen bevel en smeeking; want de jonkvrouw was opgestaan bij Gideon’s eerste woord. Maar Gideon, met eene vastheid, die hij hem niet had toegekend, nam hare hand, en leidde haar het vertrek uit, met het woord: