Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/439

Deze pagina is proefgelezen

dit punt, wat mij wacht, zoo het geene vernietiging is. Ik verblind mij op niets; maar nu ook, ga mij niet aan met zulke redenen! Gij weet nu meer van mij, dan ik anderen heb gezegd of zeggen zal!”

»Nu bovenal zal het niet gezegd zijn, dat ik u dus troosteloos dáár laat, met zulke gedachten van bange wanhoop!”

»Wanhoop, jonge man! Waaraan onderkent gij wanhoop bij mij? Ik zeg u immers, ik heb dit alles overzien en ik berust! Voormaals, toen ik dit alles nog niet dus had bevat, heb ik weifeling gekend, tusschen onrust en hope, tusschen verlangen en vreeze, tusschen overleggingen van het misschien en wie weet… Nu heeft dat alles opgehouden; ik weet en ik berust!”

»O! Zoo waar ik een lankmoedigen Heer verkondig,” sprak Gideon; »die aarzelingen, die onrust, waren nog wekkende roepstemmen Gods in uw harte! Dat gij die versmoord hebt en u daartegen verhard, was eene werking van den Booze in u! Het is u tot vermeerdering van schuld en zonde, meer dan eenige uiterlijke daad, daarover de menschen wrake roepen en u vervolgen! Gij hebt daarmede den geest Gods bedroefd, die zich aan u wilde openbaren, en u brengen tot erkenning van schuld. O! Dat de genade van Christus u die twijfeling en onrust opnieuw mochte wedergeven! En wedersta gij dan die stemme niet; maar luister, naar wat zij u zal ingeven, en bid, dat gij haar moogt leeren verstaan! Zie! Zij zal u het eerst leeren, u in ootmoed te belijden een schuldig zondaar, en na die belijdenis zult gij zien, wat àndere ruste dat werken zal in uw harte, dan die verstokte verdooving, die is, als de dood van eene levende ziele! Dàt zeker zou een eigenwillig naderen zijn, tot die verwerping, daarvan geen mensche zelf zal oordeelen, noch voor zich, noch voor anderen, en daarin gij u, met zoo stoute en zoo onzinnige berusting neergeeft! Wat zoudt gij u zelven uitsluiten? De Heere sluit u niet uit! De Heere heeft u gegeven een fijnen geest der onderscheidinge. Hij heeft niet opgehouden, tot u te spreken door de uitwendige roepinge van Zijn woord, en, als gij mij nu bekent, ook door inwendige roepinge in uw harte. Dat zijn wel zekere kenteekenen, dat Hij u niet wil voorbijgaan met Zijne genade, — dat Hij u zoekt! O! Geloof mij! Geloof mij! Eene ziele, als de uwe, is te kostelijk om verloren te gaan! Eene ziele, als de uwe, is Christus lief!”