Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/44

Deze pagina is proefgelezen

heid verborg onder stoute blikken en een glimlach van ironie.

»Verklaar u, Graaf!” sprak zij vast, maar toch met eene stem die beefde. »Is hunne aantijging waarheid?”

Tot antwoord knikte Essex, opnieuw met eene mengeling van losse scherts en hoffelijkheid.

»Eene aantijging, volschoone dame! mag ik het niet noemen, dat zij mij Protestant heeten; ik ben het, en met hart en ziel, als het nu eenmaal op ernst aankomt; maar welke zwakke zondaar heeft niet, ter wille van een paar schoone oogen, eens geweifeld in zijn geloof, of daartegen strijdig gehandeld?” Hier zag hij met schalken blik om naar Douglas, die in eene soort van sprakelooze woede zich leunde op den arm van Leoninus, die hem de hand drukte met stille bede om zich onzijdig te houden. »En voor schooneren dan de uwe, heeft men voorzeker nooit aan valsche goden geofferd! De groote en wijze koning Salomo zelf, heeft zich door vrouwen laten verleiden, om voor vreemde altaren te knielen. Was het vreemd en onvergefelijk, dat ik mij voor eene wijle schikte naar uwe denkbeelden, ik die als eerste wet der ridderschap heb hooren noemen, dat men zich onderschikken moet aan de opiniën der dames? Ik vreeze wel, dat gij bij mijn goeden neef Douglas niet die rekkelijkheid zult vinden: hij vooral heeft de gewoonte lange sermoenen te houden tegen de afgoderij van de Paapsche Misse!”

Jacoba zag even op hem met onuitsprekelijke verachting, en maakte toen snel het lint los, met de gewaande medaille, — en wierp het van zich, met snelle en minachtende beweging.

Dit ziende stond hij op, maakte eene lichte buiging tegen Jacoba; en de beide armen over elkander kruisende, sprak hij tot de beide jongelieden:

»Nu tot uwe orders, mijne heeren! want ik versta niet, dat deze zaak dus zal afloopen.”

»Noch ik!” zeiden Leoninus en Douglas tegelijk.

»’t Is wel, gentlemen!' hervatte Essex. »Gij, heer hopman! zult mij staan. Laat ons mijn rang en afkomst ter zijde stellen! als krijgsman en welgeborene zijt gij mij edel genoeg, om ons staal tegen elkander te meten. Wat master Douglas belangt, die weet niet, hoe hij een degen uit de schede moet trekken, en durft geen bloed zien!”

»Ik wete en ik durf!” riep Douglas, wiens woede, te lang weer-