Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/441

Deze pagina is proefgelezen

»Zij getroffen door u, gij getroffen in haar, zou dat een zóó gansch ongezien exempel wezen van den toorn eens Heeren, die gezegd heeft, "dat Hij de misdaden der vaderen verhaalt op de kinderen, tot in ’t derde geslacht?"”

»Jacoba getroffen door mij! Neen! neen! Ik zeg u, dat kan niet zijn!” riep Reingoud met eene drift, die bewees, hoezeer de angst hem de kalmte tot nadenken benam. »Ik zeg u, dat zal niet zijn!”

»En waarom niet? Waarom zou zij niet zoowel lijden door en om u, als de anderen, die rampzalig werden door uwe aanraking? Waarom niet zoowel, als hare moeder, gehuwd met een man, dien gij niet eenmaal schijnt te durven noemen, die haar kind in een klooster bracht, en uit wanhoop, over uwe vervolging tegen haar en de haren, zich het leven bekortte? Niet zoowel, als uwe ongelukkige vrouw, heer Reingoud! die stierf van zielesmart, haar door u toegebracht? Waarom niet zoowel, als de deerniswaardige vrouwe Laguillaire, die men nu pas heeft weergevonden, gesmoord in de golven; daarvan God alléén weet, of niet ook de vertwijfeldheid er haar heeft ingedreven?”

»Heeft Marguérite dus geëindigd?” sprak Reingoud, met eene zekere verslagenheid.

»Ja! Zij heeft dus geëindigd; en wie zegt u, dat alle die slachtoffers uwer booze passiën niet gewroken zullen worden, in uwe éénige zuivere geneigdheid?”

»Neen! neen!” riep Reingoud, met klimmende onrust. »Dat is wat anders, gansch wat anders. Deze allen hadden ook hare schuld; maar Jacoba is een reine engel…, en zij zal gespaard worden.”

»Jacoba is geen engel. Jacoba is eene zondares, als ik, als gij zondaren zijn, en zondaren kunnen wel door Christus verlost worden van het eeuwig verderf, maar dat beschermt hen in niets, tegen het onheil en het leed van eene aarde, sinds Adam vervloekt; en die armhartige engelen-reinheid, daarvan gij roemt en die niet is, beveiligt haar geenszins tegen de verzoekingen en ellenden, daarin God haar kan brengen, tot beproeving van haar geloove, tot meerdere heiliging van haar gemoed, tot ontwikkeling van hare kracht, en tot een oordeel over u, die haar lijden zult aanzien met tranen, en zonder geloove!”

»Ongelukkige! wat heb ik u gedaan?” riep Reingoud, en zijne