Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/457

Deze pagina is proefgelezen

einde aan, en verklaar, aan wien van de jonge mannen, hier aanwezig, of anders, aan welken afwezende, gij uw lot en leven wilt toebetrouwen, sinds ge van minne niet schijnt te weten?”

Toen zweeg Jacoba, en haar blik alléén sprak, en hief zich aarzelend op naar Gideon. Hij had haar begrepen; snel trad hij naar haar toe, en sprak zacht:

»Wees gedankt voor uw vertrouwen, zuster!” Daarop luider tot Leycester: »Mylord Graaf! Voor u, als voor onze eerste overheid, en voor den eerwaarden heer Kimedoncius, en voor alle deze heeren als getuigen, verklare ik, deze jonkvrouw te nemen tot mijne bruid en aanstaande vrouwe!”

»Nu, God zij lof! neem mijn zegen tot dit besluit!” riep Leycester; »en morgen, vóór ons vertrek, ordonneeren wij den wettelijken ondertrouw voor kerk en magistraat. Voor de bruidsschat zorge ik!”

»En ook een weinig Jacoba’s oudoom, Livarez!” sprak de Kanselier glimlachend; ’sinds het mij, uit heer Reingoud’s bekentenissen en getuigschriften, gebleken is, dat des aarts-dekens oudste zuster zijne vrouw is geweest en Jacoba’s grootmoeder. Jacoba’s vader, Herrera de Diaz, met heer Reingoud’s dochter gehuwd, is die gehate neef van uw oudoom, Gideon!”

»Dus diezelfde Diego Herrera de Diaz, wiens brief mij zoo groote moeite heeft gemaakt met Modet?” vroeg Gideon, »en waarin werkelijk gesproken wordt van den afstand eener erfenis, ten behoeve eener dochter, waarvan hij wenschte, dat ik ze zou huwen; doch dit geenszins voornemens zijnde, en heer Reingoud den brief in bewaring gehouden hebbende, heb ik er niet verder op geacht. Alleen die jonkvrouw heette Clare, als ik mij wel herinner.”

»Clare was mijn kloosternaam!” sprak Jacoba zacht.

»En de grootvader noemde mijn neef Nicase van der Clijde!” hernam Gideon.

»Dat is de naam, waaronder de heer Reingoud de donkerste tooneelen van zijn leven heeft uitgespeeld,” sprak de Kanselier, »als nu, lacen! gebleken is uit Paret’s papieren. Licht heeft Diaz hem onder geen anderen gekend, en daarom was het, dat heer Reingoud u dien brief dus handig heeft ontfutseld. Hij wilde niet, dat gij vooreerst nasporingen zoudt doen. Mij heeft hij, in ’t leger voor Doesburg, van dat alles onderricht, en,” voegde hij er zacht-