Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/459

Deze pagina is proefgelezen

spraken vast te houden op eene hand, waar ’t hart niet volgde, zoo had ik toch wat geheime verwachting gebouwd, op de uitwerking mijner liberaliteit, en bij deze deceptie, bekenne ik, is de afleiding van zulke reize mij welkom. Met den oorlog tegen Spanje, zal het toch niet hard gaan in uw afwezen, en met binnenlandschen krijg moeie ik mij liefst niet. Zoo blijve ik met u, Roger!”

Douglas drukte hem de hand; en de Graaf, Elias toewenkende, hernam:

»Mij dunkt, jongelieden! gij kunt dan nu te zamen al vast vooruitreizen naar Dordrecht, uit mijn naam u te Delft informeeren, naar den welstand des Graven van Hohenlo, en hem mijne intentie aandienen, om hem te bezoeken.”

De jongelieden bogen zich, en Elias Roger’s arm nemende, verliet met hem de zaal.

Barbara Boots, noch altijd nevens de deur staande, scheen willens hen toe te spreken; maar doctor Julio hield haar terug, terwijl hij waarschuwend den vinger ophief. Leycester echter had haar opgemerkt.

»Ei zoo! Gij hier, vrouwken?” hernam hij, met wat gefronsd voorhoofd. »Ik meende, gij waart zoo iets als gevangene te Middelburg?”

»Bij mijne trouwe, Mylord Graaf! Men is nooit zóó gevangen, of de goede vrienden kunnen u uithelpen. De admiraal is nu eens mijne voorspraak geweest, maar zonder de tusschenkomst van mijnheere van Hohenlo, had hij het toch niet geklaard…”

»Eens uitgeholpen zijnde, door wien dan ook, ware het u nut geweest, niet hierheen te komen!” sprak Leycester, met verduisterden blik.

»Niet zoo gansch nutteloos voor Uwe Excellentie, als ik hope; maar om dit te verklaren, zou ik wel bidden om een gehoor voor wat minder getuigen!”

Glimlachend over hare stoutheid, wenkte Leycester doctor Julio, dat hij de groote zaaldeur zou toeslaan, zoodat de Graaf nu werkelijk, gescheiden van de overigen, in het kleine vertrek alléén was, met dezen en Barbara. Schielijk bracht Barbara toen een pakketje uit hare tasch te voorschijn, en gaf het den Lord, die, het opschrift ziende, uitriep:

»Het laatste van Mylady Vrouwe! Ik ben u veel dank schuldig.”

»Dat geloof ik ook, Graaf!” sprak zij, met naïeve toestemming