Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/467

Deze pagina is proefgelezen

van een zijner eerste edellieden. Engeland werd haar een nieuw vaderland; zij vond er de vriendschap van Lady Pembroke, Sidney’s zuster; en de trouwe zorge van Ludovic Borggrave, haars echtgenoots broeder, die haar een meer achtenswaardige leidsman was, dan zij in dezen had gevonden. Zelfs toen de Burggraaf zijn meester weer naar Holland volgde, gunde hij haar, te Londen te blijven, en zij is er rustig gebleven, totdat zij er rustig is gestorven. Een eenvoudige lijksteen in de St. Pauls-kerk bewijst, dat Lady Pembroke haar begrepen heeft, in haar leven, en een onuitgesproken wensch heeft bevredigd, na haar dood. Die lijksteen meldt geen anderen naam, dan haar doopnaam; maar hij grenst aan het praalgraf, dat er voor sir Philip Sidney was opgericht.

De Graaf van Essex is nooit weer teruggekeerd naar Nederland; maar hij heeft, in veel later tijd, de weduwe van Philip Sidney gehuwd, en hij is in het geheim gehuwd, — zooals hij het in Sidney had berispt; zooals hij het in Leycester, als eene laagheid, verachtte; — en de Koningin heeft het hem zoomin vergeven, als dezen; en de arme Lady, die tweemaal zóó schitterende en uitstekende mannen had gehuwd, is tweemaal het slachtoffer geworden van dat hoofsche plooien dier twee mannen, naar de eigenbatige wenschen eener Koningin, op zulke wijze, dat haar, zelfs als Gravinne van Essex, het vaderlijk dak nog wel de beste schuilplaats is gebleven!

En nu de Graaf van Leycester? Hoe is hij in Engeland ontvangen? Want wij moeten eindigen met hem, met wien wij begonnen zijn, en die ons de meeste is. Wij moeten eerst nog zeggen, dat hij op den 24sten November eene aanspraak liet afkondigen, die de Staten, om vele redenen, goed genoegen gaf, en waarin hij, in zijn afwezen, zijn gezag overgaf aan den Raad van State; en dat hij den 25sten een stichtelijken brief schreef, uit Dordrecht, en van dáár eene kabinets-order liet uitgaan, waarmede hij een deel van ’t gezag weer in eigene handen overnam, en die de Staten van Holland zeer ontstichtte; en dat hij nog, door het oprichten eener admiraliteit te Ostende, eene handeling deed, die bewees, dat, waar hij had geplooid, het althans niet was, omdat hij van inzichten was veranderd, en dat die twee handelingen een paar nieuwe gifplanten waren, die den verwilderden Hollandschen tuin gingen verpesten in zijn afwezen. De wettigheid