Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/468

Deze pagina is proefgelezen

er van, wat ze inhielden, en wat ze werkten, en hoe ze bestreden werden, behooren mede tot het gebied van dat laatste tijdperk, dat wij niet zullen opnemen in dezen roman. Wij spreken niet van zijn laatst verblijf te Dordrecht, reeds door eene zuiver-historische pen zoo uitvoerig geteekend, waarbij het Leycester bleek, dat Dordrecht goed Engelschgezind was, en waaruit wij leeren, dat de heeren van zijn gevolg zich dáár van wijn hebben voorzien voor de reize. Genoeg voor nu, dat de Graaf Holland verliet, zooals hij in Holland was gekomen: in een valschen toestand, en dat zij, die gebeden hadden, om zijne komst, en zij, die zich gewapend hadden tegen die komst, gelijkelijk teleurgesteld achterbleven, en dat allen tot devies konden nemen, wat de Graaf eens aan zijne vrienden schreef: »Mij dunkt, gij huist mij nu in de »fornlorn hope!” Verloren hope, dat was het voor allen! De eersten hadden met hem niet gewonnen, wat zij wenschten; de anderen zagen in, dat ze, ondanks alles, nog niet op hem hadden verwonnen, wat ze moesten, en de Graaf zelve, hoe dankbaar was hij, — de man, die gedroomd had van vrijheid en meesterschap! — toen hij te Londen de ruste van zijne gouden ketenen weer mocht inwisselen voor dien ijzeren regentenstaf, en hoe zoet scheen het hem toen, voor eene wijle niets te zijn, dan groot-stalmeester van Elisabeth, en te vergeten, dat er nog ergens eene plek was, waar hij over opperheerlijke rechten te twisten had!

En Elisabeth…? Zij had wel veel toorn opgevat tegen den staatsdienaar, die haar niet goed had begrepen, of onhandig had gediend, als zij volhield; maar toen Leycester dáár voor haar knielde, en ze zag, hoe de glans van zijn oog was verdoofd, hoe bleekheid en vermagering zijn fier gelaat scherper hadden geteekend, — toen zij zag, dat hij geleden had en nog leed, — toen zij begreep, dat één woord van haar glans kon teruggeven aan dat oog, en helderheid aan die trekken, toen was ze gehaast, dat woord te spreken, en toen Elisabeth 'her sweet Robin' de hand had gereikt om op te staan, toen werd ook de Graaf van Leycester verwelkomd door de Koningin, ten overstaan van het Hof en het volk, met al de vreugd en met alle eerbewijzen van een dienaar, over wien zij tevreden was.

En Lady Leycester…? De Koningin had zóóvele ophelderingen te vragen van haar luitenant-generaal over zijn dienst in Ne-