Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/50

Deze pagina is proefgelezen

terschap had geroepen, — de priesterschap der geestelijke reinheid, der geestelijke heiliging, en der geestelijke zelfverloochening, die hare wijding kreeg, niet door het vermijden van sommige plichten, maar door het volbrengen van allen, en die zelfs in het huwelijk, in het verkeer met wereld en wereldsche belangen, hare reinheid kon bewaren en hare roeping getrouw zijn.

Hij zeide haar niet, dat uiterlijke boete en poenitentie nuttelooze zelfkwelling waren, die volstrekt tot de innerlijke reiniging niets konde toebrengen, en dat voorbidding en aanroeping der Heiligen ijdel was, als klanken, uitgeroepen in het ledige. Maar hij deed haar inzien, dat na de groote algeheele genoegdoening des eenigen Verlossers voor allen, er wantrouwen en ongeloof in liggen zou aan Zijne verdiensten, om ook nog door de onbeduidende kwellingen van het eigen lichaam, door straffen aan te nemen uit de hand van menschen, voor zonden niet tegen de menschen gepleegd, zelve iets te willen toebrengen tot de bevrijding van de ziel, die verlost was, zoo haast zij tot haar Verlosser was gevloden. Hij vroeg haar, of ze de liefde en de macht van den grooten Koning der Hemelen, die nu leefde en heerschte aan de rechterhand Gods, eene zoo zwakke en zoo krachtelooze dacht, dat engelen, of gezaligden, of apostelen nog hunne stemmen moesten verheffen, om die liefde op te wekken? Of Zijne almacht noodig zou hebben, zich te bedienen van hunne tusschenkomst? En zoo sprak hij met haar, over de belangrijkste verschilpunten, zonder één leerstuk te behandelen, of van verschilpunten te spreken, in het midden latende, wat opwekken kon tot strijd, en alleen die waarheden uitende, die niet konden wedersproken worden; naar de les van vader Duifhuis: »van ’t duister zweeg hij stil en sprak alleen van ’t klaar.

En als eene nadenkende en vernuftige jonkvrouw, die zij was, konde Jacoba zich niet gansch onttrekken aan den invloed van die leering, die nog daarbij meest tot haar kwam, onder den vorm van het voorbeeld. Zij had behoefte aan geestelijke toespraak; ze had de onmogelijkheid ingezien om die te verkrijgen, onder den vorm, die haar de liefste was; de persoon van Taco boezemde haar eerbied in; de zachtheid waarmede zij zich verpleegd zag en afgeleid, maakte haar hart open voor dankbaarheid en vertrouwen; zijn ambt zelfs bracht iets toe tot de kracht zijner woorden, het was, alsof haar wantrouwen voor Protestantsche scherpzinnig-