Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/53

Deze pagina is proefgelezen

de oogen van Jacoba? Wij begrijpen dat, met eene enkele opheldering van zijne handelwijze, en over het karakter van Essex, hij zich ten volle had gerechtvaardigd, bij haar zoo wel als bij, Taco die hem, als wij begrepen, van vroeger kende.

In Leoninus” karakter en gedragingen lag eene vereeniging van goedheid en ernst, van edelmoedigheid en fierheid, van vrijzinnigheid en losse blijgeestigheid beide, toch gepaard met eene zekere stijfzinnigheid en onverzettelijkheid, die alle op Jacoba machtig en overheerschend werkten. Haar vertrouwen werd door geen enkelen nevel ontluisterd; haar wil volgde den zijnen, bijna zonder dat zij het zelve wist; toch waren het geene zielen, die samenstemden; hij was de man van gezond verstand, zonder dwepende opgewondenheid, die juist oordeelde, maar zich niet in diepe beschouwingen verloor, de man van de werkelijkheid van het gewone leven, en daarin zeker een van de edeldenkendsten, vrijzinnigsten, openhartigsten. De richting van haar geest, — wij hebben die reeds aangegeven, —- moest dus in tegenstelling zijn met den zijnen; maar, was het gewoonte van den omgang? was het, zonder dat zij het wist, een afdalen van hare ziel? In deze dagen ging zij onwillekeurig zijn weg.

»Heer hopman le Lion! wanneer begint de wapenschouw?” vroeg op eens de blonde Cornelis, zijn boek toewerpende en met een sprong van zijn houten schammel gewipt.

»Tot mijne verheuging nog in geen uur!” hernam deze, naar Jacoba heenziende; »anders zou ik het kunststuk dezer zoete vingeren niet mogen voltooid zien, eer ik van hier ging.”

»Nog in geen uur!” hernam Cornelis op geheel anderen toon. »Nu, zoo ga ik in den tuin zien, of niet reeds wat madeliefjes de kopjes opsteken. Juffer Jacoba! wat geeft ge mij tot loon van ’t eerste lentebloempje?”

»Wat ge eischt, Cornelis!” hernam zij, opgeruimd glimlachende.

»Een kus!” riep de dertienjarige stoutmoedig, »aan ’t woord zijt ge gehouden.”

»Zoo zie, dat gij ’t brengt!” hernam zij.

»Die vrijpostige!” sprak de moeder, terwijl ze toch niet zonder welgevallen haar wilden jongen zag wegspringen.

»Jonge jaren eischen wat wils, juffrouw!” sprak Leoninus troostend.

»Nu kost gij anderen ook wel wat recreatie scheppen in de buitenlucht!” sprak vrouwe Sijbrandsz. tot hare kinderen, »Als uw