Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/54

Deze pagina is proefgelezen

vader thuiskomt, het hoofd wat belast, is hem zulk gewoel bij wijle weleens tegen.'

De kleine troep der vlijtige meisjes, en zelfs Jacoba’s vraagzieke lieveling, trokken af met eene drift, die bewees, hoezeer dit bevel in hun geest viel, en hoe zij haakten naar plaatsverandering, niet wijzer hierin dan groote menschen zelf.

»De kinders weg zijnde, heb ik eene bede tot u, hopman Leoninus!” begon de vrouw des leeraars, haar vriendelijk oog zacht naar hem opheffende. »Ik ben wat bedrukt; ik heb zorge over mijn man. Hij gaat om met ietwat, dat hem benauwt, en waar ’t klagen verruimt, zwijgt hij volstandelijk, al dezen heimelijken last voor zich zelven alleen houdende, oft mij de helft daarvan niet wettelijk toekwam, en ik het geheel niet vreugdig van hem zou afnemen, of voor ’t minst mededragen. Denkelijk aanziet hij de zwakheid mijns lichaams en mijdt daarom mij te kwellen, met wat hem deert. Maar de allermeeste kwelling is het mij, te raden, dat hij mij ietwat verheelt en niet klaar te onderkennen, wat?— hij, die mij nooit iets verholen heeft al de dagen van ons hijlijk lang! Nu zoudt gij, heer hopman! mij den dienst kunnen doen, dit voor mij na te sporen. Uwe goelijke meewarigheid zal hem opbeuren; uw mond is troostelijk, dien gij dienen wilt met raad, daar ik wete, dat hij wel meerder op geacht heeft; licht zal hij het hart openen voor u. Is ’t daarna noodig, dat het een geheim blijve voor mij, zoo blijve ’t! Aan mijn goed vertrouwen zal ’t niet gebreken. Is ’t van een aard, dat gij ’t mij kunt openbaren, zoo zeg het mij zonder schroom voor mijne zwakheid! God de Heer zal mij den geest sterken, waar het de vraag is, druk te deelen met mijn lieven man.”

»Er gaat veel om in de Kerke, lieve juffrouw!” begon Leoninus aarzelend.

»Ja! De leeraren van ’t consistorie, die vroeger nog wat verkeers hadden met Taco, blijven dezer dagen gansch terug, en de medebroeders komen veel met hem samen tot heimelijk onderhoud, en, naar ik wel gemerkt heb, loopt het dan op meerder woorden dan ik wete, dat hij kan goed achten, die alle twistinge haat. Zoudt gij meenen, dat het om kerktwist te doen was?” vroeg zij, Leoninus met onrust aanziende. »Mij dacht, dat zou hij mij doch kennen klagen.”

»Wie weet!” hernam de hopman. »Maar heb goeden moed,