Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/61

Deze pagina is proefgelezen

tot vordering van het koninkrijk Gods in de harten der Christenmenschen!'

»Mijn heer vader heeft Mylord Leycester zulk ondernemen afgeraden, als iets gevaarlijks!” hernam Elias, die het gesprek verlengen wilde, ziende dat het uitspreken van zijne kwelling den predikant verlichtte.

»Mylord Leycester, dien ik een vroom en een wijs heer geloove, is vreemdeling; en onbekend met den aard onzer religiezaken, moet hij zich houden aan wat men hem daaraf voordicht. Als ik wel onderkend heb, hebben zij hem voorgesteld, hoe hier te Utrecht kerktwist heerschte, en Zijne lordschap heeft terstond geoordeeld dat die moest gedempt en gesmoord worden, ter eere Gods en tot vordering der Kerke. Dat heb ik wel verstaan uit de redenen van doctor James, die hij gevoerd heeft in de eerste samenkomst… Wel gaarne had ik willen repliceeren, dat daar geen kerktwist heerschende was, en dat noch mijne broederen, noch ik, de dienaren of de gemeente der consistorie, in ietwes hebben gemoeid oft ontrust, den ganschen tijd mijner bediening lang, en hoe toen de gemeenten vrede hadden en gesticht werden; maar het had doch niet gebaat, daar die heeren wel niet willens schenen veel naar mijne redenen te luisteren.”

»Ik wist, dat de Graaf gehaast is geweest, al de Utrechtsche dienaren der Christen Kerke voor zich samen te roepen, ten overstaan van den magistraat, om aan hunne diffusiën een eind te maken; maar de uitkomst…”

»De uitkomst is eene zulke, als voor de beide gemeenten even verderfelijk moet wezen, niet minder dan voor mij en mijne broederen, allen samen.”

»Hoe meent ge dat, welwaarde heer?”

»Dat mijne kudde verloren gaat! Dat zij van nu aan besloten wordt in den pestilentialen schaapsstal der consistorie, daarin zij gedwongen zal worden met tucht en discipline, als onder een nieuw pausdom, de Christelijke vrijigheid der consciëntie missende; en zekerlijk, de Gereformeerde Kerk zal bij zulken aanwas door bedwang en geweld geene groote bate hebben, veeleer schade! Mijne ambtsbroederen hebben "ja" gezegd tot die samenvoeging, en alzoo hunne zielen bezwaard met ontrouw aan de gemeente; en ik, die het geweten vrijgehouden heb in dezen strijd, ik ben in het tijdelijke gansch bedorven! God de Heer voorzie daarin,