Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/73

Deze pagina is proefgelezen

»Acht gij dan voor niet met al, dat die kettersch een godslasterlijke vergaderingen der Jacobsgezinden nog blijven aanhouden, ondanks het toetreden van hare leeraren tot de onzen, en het afzetten van zijn ambt van den éénen weerbarstigen? Ik meende doch, dat dit u ter harte zou gaan als mij zelven.”

»Het zou mij zekerlijk grieven te vernemen, dat daar nog zoovele Christen-menschen zijn, die dus met hart en ziel blijven kleven aan libertijnsche en onrechtzinnige gevoelens, die in de St. Jacobs-kerk plachten beleden te worden, en die nog zoo wars zijn van Christelijke orde en tucht, dat zij zich niet eenmaal willen voegen naar de inzettingen en de discipline van de ware religie, nocht naar de ordonnantiën van ’t wereldsch gezag; maar ik kan niet denken dat dit zij…”

»Ik zegge u, het is!” hernam Modet heftig. »Eene zulke onrechtmatige oefening heeft er plaats op dezen stond in Taco Sijbrandsz. huis, en ik ben op weg derwaarts, om met mijne oogen den gruwel te aanschouwen, en den booze te verpletteren door mijn aanblik, en door de bestraffinge en dreigementen, — en daarna het al aan te dienen aan de overheid!”

»Broeder! broeder! wat een voornemen is dat!” hernam de andere kerkdienaar vermanend, en Modet’s arm nemende, week hij nog verder af van de mannen die met hem waren. »Zoo Taco Sijbrandsz. die overtreding pleegt, is dat zeker klagelijk eene foute voor een man, die voormaals zoo prijselijke deugden oefende; maar moei gij u daarmede niet! — niet op zulke wijze voor »t minst! deze dingen zullen toch welhaast zijn voorbijgegaan en te niete; men zou meenen, dat gij gansch geene tolerancie wist te oefenen…”

»Maar ik wil niet suspect wezen van tolerancie!” hernam Modet op een toon, die den ander onwillekeurig deed glimlachen.

»Om der wille der Christelijke liefde dan en der eendracht, die wij zoeken, broeder! bidde ik u ernstig: sta af van dit beginnen!”

»Al wilde ik het, ik konde niet meer; ik heb het afgesproken met twee van de ouderlingen, dat ik in persoon de zake ondertasten zou, en ik wil, noch zal daaraan niet gebreken.”

»Nu, zoo ga ik met u!” hernam de andere met een snel besluit, en zich schielijk tot de lieden keerende, die met hem waren, fluisterde hij een van hen iets in het oor, boog zich eerbiedig tegen den tweede, en ging verder met Modet.