Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/76

Deze pagina is proefgelezen

dienaar van hen ging, wiens woord en voorbeeld hen stichtte, hebben zij nog wel naarstiglijk gezocht versterkinge en vertroostinge uit zijn mond te hooren; daarom heeft sinds voorgisteren zijn dorpel niet gerust van bezoekers en van die hem afscheid brachten, en dat heeft u, en wie »t u gemeld hebben, in den geest gebracht, dat zij bijeenkwamen tot verboden godsdienstoefening.”

»Ik verwarre geenszins die liefdebezoeken, als gij ze noemt, met onrechtmatig samenzijn. Wie mij daar de lucht af gaf, was een van heer Reingoud’s volgelingen, een zulke man, die goed onderricht heeft kunnen zijn.”

»Dat zou mij wonder doen, als dat met heer Reingoud’s voorkennis zij geweest. Maar gesteld: die lieden waren nu samen, is »t wonder, dat hunne harten nog voor »t laatst trekken naar de spijze, daar ze mee gevoed zijn zoovele jaren lang, schoon het brood is, waaraan zij zich niet verzaden kunnen, omdat het niet is het ware en zuivere brood des levens?”

»Spijze noemt gij het? Het is niet dan verkendraf, daar zich die logenlievende bokken mee verlustigen, en gij zoudt dat kwaad gering achten!”

»Verre van mij, dat ik ietwes gering zoude achten, waar »t Gods eere of der gemeenten zielen geldt; alleen ten dage van morgen worden de oude St. Jacobs-leeraars tot echte dienaren des Woords bevestigd in de Gereformeerde Kerke. Van dan aan moeten de voormaals genoemden onbeslotenen belijdenis doen van hun geloof, om te worden opgenomen in onze Kerk, en zich begeven tot tucht en orde; het zal dan alles wèl zijn; tot zóólang zij, naar het voorbeeld Christi "het onkruid geduld tusschen de tarwe," schoon »t mij grieven zou om den man Taco, dat hij zich met dergelijken onwettelijken handel inliet, zoo kort voor zijne afreis.”

»Wij zullen er welras de verzekerdheid van krijgen; want wij hebben hier alreeds het gezicht op zijne poorte, die wijd openstaat. Dát, voorwaar, is toch niet het gemeen gebruik, — en… ei, zie! daar gaat er opnieuw eene vrouw binnen.”

»Wij willen haar voorbeeld volgen, broeder Modetus! eer wij van dezen schijn nog het ergste denken.”

En zullen wij er dan het ergste van denken, mijne lezers? Wachten wij liever eene wijle en gaan wij dan binnen met de