Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/77

Deze pagina is proefgelezen

twee predikanten, die den hoofdingang van het huis open vonden en de duistere gang een weinig verlicht. Niet wel wetende, welk gedeele door Taco bewoond werd, aarzelden zij eene wijle, of ze zich ter rechter of ter slinker zijde zouden wenden. Gelukkig bemerkten zij eene vrouwelijke bediende, die ook de poort intrad, een mandje met vruchten dragende. Zij vroegen, waar zij den predikant Taco Sijbrandsz. zouden vinden. Zij wees het hun.

»Wilt vrij binnengaan, goede heeren! wilt vrij binnengaan,” sprak zij. »Mijn arme meester wil niet, dat iemand geweerd zal worden, schoon mevrouwe daar gevaars in ziet.”

De predikanten zagen elkander bedenkelijk aan, en zij traden binnen.

Maar zeker; het was geene ongeoorloofde vergadering van ongehoorzame onderdanen, die tegen wil en gebod van de aardsche macht naar eigen goeddunken zich stelden de Hemelsche te dienen, die zij overvielen in vrome, maar onwettige handeling; het was geene roekelooze bijeenkomst van weerspannigen, die zij betrapten op de daad; het was een familiekring, dien zij binnentraden, gesterkt door eenige vrienden, die zich geschaard hadden rondom een ziekbed. Ja, zij vonden lieden, die de handen ophieven ten Hemel! Ja, zij vonden lieden, die geknield lagen, biddende met tranen, maar het waren smeekingen tot God, om uitkomst in bangen nood; het waren beden, die ieder Christen te allen tijde mag uitstorten voor den Heer; het waren tranen der beangste vriendschap en der diep bekommerde liefde.

En voorwaar! ze hadden niet noodig, Taco rekenschap af te vragen van onwettige oefening van zijn afgelegd leeraarsambt; want hij scheen op het punt, rekenschap af te leggen van geheel zijn dienst aan den Hoogsten Meester zelf. Gunst of toorn van den graaf van Leycester moest hem nu wel van kleine waarde zijn, want het was voor hem de vraag geworden, of hij in de naaste ure de gunst of den toorn van den Allerhoogste over zich zou hooren uitspreken.

Macht van vorsten en van priesteren! wat zijt ge klein, als de kleinste burger u verachten kan op het sterfbed! Die zekere grens van uwe heerschappij moest u prediken, haar nooit te gebruiken, dan als een geleend goed, dat u welhaast weer zal worden teruggevraagd; — moest uwe onderdanen leeren, om te uwen wille geen enkelen plicht te verzaken van die, welke de