Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/86

Deze pagina is proefgelezen

daartoe zouden beneerstigen, nu ik u hervonden heb, achte ik dat als een wenk des Heeren, dien men niet voorbijzien mag, en waar u dan de liefde niet trekt, zal dwang u nut zijn. In den naam van heer Reingoud! gij zult met mij gaan.”

Jacoba antwoordde hem niet; slechts klemde zij zich angstig aan hare gezellin, en verzuchtte:

»Dat ook juist mijn vriend afwezend moet zijn, — mijn broeder!”

Maar eene andere stem antwoordde Modet, en eene andere hand legde zich beschermend op den arm van het meisje, dien Modet reeds met zijn forschen greep wilde vatten.

»In den naam van heer Reingoud! laat af van deze jonkvrouw, en moei haar niet!”

Het was Wernerus Helmichius, die zich stelde tusschen de jonkvrouw en den ijveraar.

»Wat zal dit?” riep de laatste. »Meent gij, dat ik het lijdzaam zal aanzien, dat het kind van een zulken oudvader dus zal blijven inwonen in de tente der ongeloovigen, om van den gruwel der Papisterij te vervallen in de losbandigheid der Libertijnschen? Reeds eenmaal heb ik slapheid gebruikt, en mij zelven die verweten, mij niet onschuldig houdende aan hare ziele, zoo zij verloren ging; nu zal mij God hoeden, dat ik opnieuw traag zou zijn in ijver. Nu voere ik deze dochter tot wie zij aanbehoort, hetzij met wil of door bedwang.”

»Alle dwang is hier onnut en uit den boozen.”

»Daar staat geschreven: "Dwingt ze om in te komen."”

»Zoo staat er; maar die dwang moet bestaan uit krachtige inscherpinge van Gods woord; een dwang, die, gelijk hij zoet en liefelijk is, mede krachtiglijk werkt; maar de lijfelijke dwang, dien gij oefenen wilt tegen deze jonkvrouw, uit liefde voor hare ziele, is een onwettelijke als een onnutte; niemand heeft u daartoe vrijmacht gegeven.”

»Noch u, om dien tegen te gaan!” sprak Modet heftig. »Broeder!” hernam Wernerus kalm. »Ik heb die; aanhoor mij even!” en hij fluisterde hem een paar woorden Latijn in, die wel de uitwerking schenen te doen van een toover-formulier; want Modet knikte met een voldaan en wichtig gelaat, en sprak toen overluid:

»Ik ga dan aan Mylord kond doen, hoe wij het hier alles bevonden hebben.”