Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/87

Deze pagina is proefgelezen

»Doe hierin, wat u oorbaar dunkt!” hernam Helmichius, die zich toen wendde tot Jacoba met het woord: »En nu, lieve juffer! moge het u gevallen, mij aan te hooren, die niet hier ben uit een simpel geval, maar met opzet gekomen, om u te onderhouden over eene ernstige zake.”

»Zijt gij leeraar van de Gereformeerden?” vroeg zij snel.

»Zoo is het!” hernam hij met een onmerkbaren glimlach; »doch vrees niet, dat ik dus op staanden voet trachten zal, u te winnen voor mijn geloof! Ik wete, dat God de Heer inwerkt in de harten der zijnen te zijner tijd, en dat een dienaar van het Evangelie daarmede gereed moet staan te ieder ure, tot elks dienste; maar dat niet mag opdwingen ten ongepasten stond, als een veil goed, dat verwerping en bespotting mag worden prijsgegeven, en ik hebbe te hooge achting voor mijne zending, om mij daarmede te tooien als met een kleed der ijdelheid ten ongelegenen tijd.”

»Ook vreeze ik dit niet van u, heer! die alreede mij zoo goedig genaderd zijt ter bescherming; alleen gij, Protestanten! hebt zoo verscheidene gelooven: daar is mijn goede gastheer Taco Sijbrandsz.; daar is die sektaris-leeraar van zooeven…; nu wilde ik zeker zijn, dat gij waart van hetzelfde geloof, als… als die leeraar, die gisteren in de Minrebroeders-kerke heeft gepredikt.”

»Gij hebt wel, juffer! daar stelle ik roem op, dat doctor Gideon tot mijne broederen zal behooren.”

»Een zulke leeraar moet van den Hemel zelf zijn bezield en aangedreven, niet minder dan apostelen en heiligen.”

»Wij gelooven voor »t minst aan de goddelijke roeping onzer dienaren,” hernam Helmichius met bevreemding. »Maar dit woord van u, juffer! eene Roomsche…?”

»O, niet van dat!” hervatte zij. »Zeg veeleer, wat u herwaarts voerde.”

»Volgaarne; alleen daar het teere punten raakt, kan ik over alles spreken voor deze vrouwe?”

Jacoba liet als werktuigelijk den arm der jonge dame los, haar werkelijk nog vreemde, slechts kennis van dien avond, en alleen verzusterd door deelneming in het lijdend gezin; maar toch antwoordde zij, na eenige aarzeling:

»Spreek, heer! ik achte geene geheimenis te hebben voor eene jonkvrouw als deze.”