Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/93

Deze pagina is proefgelezen

de overtuiging had zich niet gevangen gegeven onder de kerkelijke tucht. En toen welhaast na Leycester’s heengaan, de magistraat opnieuw de begravene vormen opwekte en nieuw leven gaf, toen kwam al het gesmoorde en verstikte weder boven; toen werkelijk werd de beslotene gemeente geschokt en verdeeld; want van wat het hare geworden was, moest zij zelve zich scheuren en afscheiden; de broederen moesten uitgaan, omdat zij er vreemden had binnengelaten; er ontstonden partijen, die elkanders prediking niet wilden aanhooren; elkanders Avondmaal niet wilden deelen; elkanders doop niet geldig achtten; toen ontvluchtte men de kerken en school samen in weiden en hagen; toen werkelijk was er verwijdering in de Kerk van Utrecht; toen werkelijk was er kerktwist, die gedempt moest worden, en die toch, nu eens met fel flikkeren, dan eens met heimelijk smeulen, bleef voortduren, tot zij samensmolt in de jammerlijke Remonstrantsche twisten, die de Kerk zooveel leden heeft gekost, en hare leeken zooveel tranen en zooveel zuchten, en hare leeraren zooveel vervolging en zooveel lijden, en zoo menigen strijd tusschen plicht en plicht, en zelfs het offer van menige Christelijke deugd, ter wille van partijdigen godsdienstijver. Maar wij hebben gelukkig niet noodig onze pen te leggen op de eene schaal, of de andere als eenmaal Maurits zijn zwaard (naar Vondel), waar die belangen gewogen worden; want onze taak eindigt, waar wij de eerste grens in het verschiet krijgen van het tijdperk, dat al die warreling en woeling zag opsteken.

En wat Leycester aangaat, hij legde aan den avond van dien dag het hoofd rustig neder onder eene afgedane taak; — en hij kon het, zonder zijn geweten te misleiden, want hij had immers verricht, wat den Gouverneur-Generaal der Nederlanden als eersten plicht was opgelegd: »hij had de ware Christelijke religie gehandhaafd.” Voor hem en voor hen, met wie hij zijne verbintenis had aangegaan, kon dat geene andere zijn, dan de Gereformeerde; en hoe de gevolgen van die handhaving later ingrepen in de staats- en kerkbelangen van Nederland, hij kon er wel niet op verdacht zijn; en hoe het meesterschap in kerkelijke zaken, hem zoo gul toegekend door predikanten, die toch zoo ijverig streden voor een vrij kerkbestuur, later van machtigen invloed was op geheel de kerkenorde, is nu nog niet het oogenblik na te sporen.