Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland tweede deel (1886).pdf/99

Deze pagina is proefgelezen

»O! zoo bid ik u, ga spoedig, goede man!” En toen hij gehoorzaamd was, drukte Gideon, — want wie heeft niet geraden, dat hij het is? — de handen sterk tegen de borst, als om de onrustige gewaarwordingen te onderdrukken, die er in stormden, terwijl hij uitriep: »Zoo dicht bij en toch zoo ver af! Verder! licht niet in mijn gansche leven! En nu, dat zij God den Heere overgegeven; Diens raad en leiding zij geprezen te allen tijd! Licht wil Zijne barmhartigheid mijne jonge jeugd deze bitterheid sparen; en Hij, die de harten der menschen leidt als waterbeken, kan geven, dat mijne woorden ingang vinden. Licht ook eischt Hij dit offer, dat mijner zwakheid een grooter is, dan het zijn moest. Als het nu eenmaal voor goed is beslist, als wij deze verklaring hebben gehad, zal ik niet meer omzien, zal er een einde zijn aan deze slingering, aan deze koortskloppingen van het harte, aan dezen strijd, daarin ik minder sterkte heb gehad, dan ik met opzien en gebed had gehoopt, niet konnende ganschelijk onderdrukken de hartstochtelijke begeerten, die als bedwongen slaven hadden moeten gebandigd zijn, en die soms met de overheerschende stem van meesters zich laten hooren, alsof de levensvreugd, daar zij om riepen, het meeste zou zijn van dit leven, — alsof daarin het hoogste ligt, dat wij hier zoeken moeten en vinden kunnen, — alsof het zooveel verschilde, hoe men den proeftijd hier doorbracht, en onder welke proeven; of welke lasten ons werden opgelegd, om onze krachten te oefenen! — Maar toch,” voegde hij er bij, »ik zou Christen kunnen zijn, — ik zou God kunnen dienen met een vurig harte, — ik zou mijne roeping volgen uit alle macht, met Ivonnette aan mijne zijde, en er zouden, zonder dat, nog wel moeiten en kwellingen genoeg overblijven, tot Christelijken strijd, in mijn stand en in deze tijden.”

Eene wijle peinsde hij dus voort, en daarna stond hij op, zocht eenige boeken uit zijn reiskoffer, wierp ze op de tafel en bleef toen zitten, zonder die in te zien.

»Fij van die onrust in het gemoed! — die het aftrekt tot van de oefeningen der wetenschap, — die het verdeelt tusschen den wereldzin en de liefde tot den Heer! der laatste, leider! leider! soms het zwakste deel gevende, waar die het eenige hebben moest! Le repos ailleurs” is Aldegonde’s devies,” hernam hij, het oog opheffende ten Hemel; »maar ik wil hier vrede heb-