Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/110

Deze pagina is proefgelezen

wezenlijk goed met u meent, maar… er wordt hier niet meer op logeergasten gerekend; gij treft haar au dépourvu, en dit hindert haar, daar zij er zich zeker een genoegen van maken zou, het hier recht comfortable voor u in te richten. Eene andere zou den schijn weten te bewaren, en u zekere particulariteiten trachten te verbergen, die u konden doen twijfelen, of gij hier welkom waart; maar ziet gij, dit juist kan Francis niet; mijne kleindochter heeft een uitmuntend verstand, een goed hart, een vast karakter, maar zij heeft zoo hare eigenaardigheden, die haar veeltijds in een ongunstig licht stellen."

»Welke dame heeft niet hare caprices, hare opvattingen?" viel ik in.

»Ja, maar anderen weten die te kleuren en te dekken met wal blanketsel en wat fijn vernis. Francis verstaat niets daarvan; zij heeft ongelukkig geene opvoeding gehad zooals die had moeten zijn voor eene jonge dame van haar stand. Sergeant… ik wil zeggen kapitein Rolf en zijne zuster hebben haar van jongs aan een weinigje bedorven. Zij heeft hare moeder niet gekend, mijn schoonzoon was vreemdeling en begreep niets van de eischen eener deftige Hollandsche éducatie. Ik was in effectieven dienst en zelden lang genoeg in zijn huis om veel acht te kunnen geven op mijne kleindochter, maar er zijn oogenblikken waarin ik mij. zelf verwijt dat ik, aan zekere rancune toegevende, het voorstel niet heb aangenomen van hare oud-tante, die voor hare opvoeding wilde zorgen; zij zou dan wel ge ene vroolijke jeugd hebben gehad, dat is waar, maar zij zou ook niet als eene wilde rank zijn op geschoten, onbesnoeid en onbuigzaam zooals wij haar nu zien, en daarenboven zou hare toekomst verzekerd zijn. Voor dat alles had ik mijne persoonlijke grieven moeten ten offer brengen," en de generaal liet in diepe moedeloosheid het hoofd op de borst zinken.

Tante Sophie zou zeker hare satisfactie hebben gehad, zoo zij die bewijzen van leedgevoel en naberouw bij den gebogen grijsaard had kunnen gadeslaan. Ik, als haar representant, meende hem troost te mogen geven.

»Kom, Generaal! niet zoo mismoedig. Van eene jonge dame even in de twintig is toch waarlijk het laatste woord niet gezegd; dat de edele plant wat in ’t wilde is opgeschoten, maakt haar te frisscher en krachtiger, dat’s beter dan de broeikastplanten,