Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/114

Deze pagina is proefgelezen

»Apropos, neef! wat is er van die zes meisjes geworden?"

Francis lachte luid. »Grootpapa, die op eens belangstelling toont in het lot van zes jonge meisjes tegelijk, dat’s nogal sterk!"

»Spot niet, kind!" gromde hij, en hervatte met zekeren ernst tot mij; »ik bedoel de zes freules d’Hermaele, de zustersu wer moeder,"

»Gij wilt weten of Leo misschien door den tijd nog kans heeft om rijk te worden," viel Francis weer in, met de haar eigen clairvoyance en vermetelheid; »dat’s mis, grootpapa, daar is niet één erftante bij, Heb ik het geraden, Leo?"

»Maar al te goed. Twee harer zijn sinds lang overleden, twee anderen zijn redelijk goed gehuwd, daar zij niet tegen een mécalliance opzagen, maar zij hebben kinderen; tante Sophie alleen leeft nog en wordt zoo wat door de familie onderhouden waartoe ik, in tijd en wijle dat het lijden kan, ook het mijne bijdraag."

»Tante Sophie!" herhaalde de generaal. »Hadden de Hermaeles de handigheid om Sophie Roselaer tot peettante te verkiezen?"

»Denkelijk wel, maar ik weet er waarlijk het fijne niet van te zeggen; mijne goede moeder sprak mij zelden van de familieomstandigheden."

»Maar zou die tante Sophie dan ook de uitverkorene kunnen zijn van onze oude kwelgeest freule Roselaer."

De generaal kwam op een voor mij zeer onveilig terrein. Ik kon, ik mocht niet oprecht wezen, en ik huiverde tegen dubbelheid, onder de eerlijke opene oogen van Francis; zelve kwam zij mij onwillens te hulp.

»Zeker niet!" riep zij met hare gewone levendigheid, »want dan zou Leo het ons terstond wel gezegd hebben."

»Dat is waar, kind, en gij, Leo, heeft men u behandeld zooals ons, en u zelfs geene kennis gegeven van haar overlijden. zelfs niet uitgenoodigd om hare begrafenis bij te wonen?"

»Ik weet met zekerheid dat niemand van de familie daartoe utgenoodigd is, en dat zij met den uitersten eenvoud door haar dokter en haar notaris ten grave is geleid."

»Dan is het ook niet twijfelachtig hoe wij door haar behandeld zijn," sprak de generaal, met ergernis zijne kleindochter aanziende en nu zijn onderzoek bij mij opgevend. »Ik voor mij had niet anders gewacht; wij zijn in vijandschap elkaar niets schuldig