Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/135

Deze pagina is proefgelezen

nu al op een afscheid peinst?" vroeg ik, haar verwijtend aan ziende.

»Maar, Leo! gij hebt immers zelf wel begrepen, dat gij hier niet blijven kunt, nu gij gezien hebt hoe het hier toegaat?"

»Wat zal ik u zeggen. Ik begrijp wel dat het voor u geen stichtelijk schouwspel is, een paar heeren van leeftijd, die zich eene fijne flesch goed laten smaken, maar toch, wat mij aangaat, niet zóó afschrikwekkend om er mij terstond door te laten verjagen."

»Het kwam mij toch voor, dat gij bij exempel de uiterste matigheid hebt gepredikt."

»Niet vreemd, Ik kan niet zoo in eens met mijne gewoonte breken, maar als ik luxe hebben kan, zal ik er mij zoo goed in schikken als een ander; ik zal hier wel gewennen," sprak ik koeltjes, al zag ik dat zij van ongeduld trappelde met de kleine voeten, tot mijne verrassing elegant geschoeid.

»Gij houdt van schertsen," sprak zij, na mij even te hebben aangezien, kennelijk zich zelve beheerschend om niet een van die uitvallen te doen, die de kapitein parate executie noemde, »maar ik vraag u in vollen ernst, of gij gelooft dat men de Werve bewonen kan met een kolonelspensioen en er zulk eene tafel op nahouden?"

»Wat mij betreft, het is niet aan mij om mijn gastheer en vrouwe de rekening te maken; ik kan alleen zeggen, dat ik het jammer zou vinden als gij zooveel omslag zoudt maken om mij, al scheen de generaal er pleizier in te hebben om mijne welkomst wat te fêteeren; ik heb u immers terstond gezegd, dat ik met een schotel groente en wat koud vleesch tevreden ben."

»Gij! dat is wel mogelijk, maar vraag eens wat de kapitein daarvan zeggen zoude?"

»Wat doet dat er toe? Zijt gij. het niet die hier de huishouding bestuurt? De generaal heeft toch niet het voorkomen van zoo’n tyran te wezen."

»Helaas, neen! het is niet zijne geweldenarij; maar zijne zwakheid, zijne jammerlijke zwakheid, die mij zoo diep ongelukkig maakt," viel zij in, met een smartelijk hoofdschudden; »geloof niet dat ik den grijsaard geen goed hart toedrage, dat ik hem niet iedere sier des levens zou gunnen, — zou willen geven met opoffering van al het mijne, — maar dat is de groote grieve, die