Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/234

Deze pagina is proefgelezen

ging een degen aan, dien hij van het wapenrek had genomen. Hij zelf nam het wapen op dat Karel Felters had weggeworpen. Ik wilde iets antwoorden; de stem stokte mij in de keel. Ik aarzelde, ik wilde tegenstribbelen; het bleek hem ernst. Hij wierp zijn reisjas uit, zag mij aan met een blik, welks beteekenis niet te miskennen was, en riep: »en garde!"

Ik was gedwongen het zonderlinge duel werkelijk aan te nemen. Allerlei gedachten en gewaarwordingen kruisten zich bij mij in hoofd en hart; ik wilde nu niet terugtreden; ik wilde niet dat hij met mij spotten zou; ik wilde hem toonen dat hij niet te doen had met eene onhandige. Ik verbeeldde mij, dat hij, een man van studiën en letteren, niet veel werk zou gemaakt hebben van eene kunst, zoo weinig in harmonie met zijne liefste oefeningen; maar ik bemerkte ras, dat ik mij zonderling had vergist. Hij voerde den degen al spelende, doch met even vaste als lichte hand. Hij liet mij aanvallen en pareerde slechts, maar zoo vlug en ferm dat hij mij geen kans liet hem te treffen. Zelf viel hij niet uit dan om mij aan te vuren en af te matten door al die vergeefsche schermutselingen. Dat laatste gelukte hem dan ook zoo goed, dat ik machteloos en bijna verlamd van vermoeienis wel gratie had willen vragen. Maar toch, het nu zóó tegen hem op te geven, dat wilde ik niet.

»’t Is eene mannelijke oefening, miss! Er behoort meer dan vrouwelijke kracht toe," sprak hij met tergende koelbloedigheid, terwijl hij een mijner aanvallen ontweek, die door mijne hartstochtelijkheid telkens wilder en onhandiger werden; want de wensch om er een einde aan te maken bracht mij buiten mij zelve.

»Geef acht, Mylord! Gij veracht uw partij wat al te veel," voegde ik hem toe, en mikte op zijn borst, alleen beschermd door het plastron van een batist overhemd. In plaats van mij af te weren, schudde hij glimlachend het hoofd en gaf zich geheel bloot. Het menschelijk hart is arglistig, Leo! maar toch, met de hand op het mijne mag ik betuigen, dat de zucht om hem leed te doen mij niet dreef in dien oogenblik; dat ik er zelfs niet aan dacht, hoe ik gevaarlijker waren voerde dan een gewone schermdegen; maar getergd door dit bewijs dat hij mij niet telde, vervuld door de zucht om hem den strijd te zien opgeven, daar ik het oogenblik voelde naderen waarop ik van vermoeienis den degen zou moeten neerwerpen, drong ik snel en forsch op hem