Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/240

Deze pagina is proefgelezen

onvoldaan over mijn eigen houding, toen ik ten laatste de vrijheid vond om naar mijne kamer te trekken. Ik zal u niet vervelen, Willem, met al de tobberijen waarmee ik toen mijn slapeloozen nacht vervulde. Ik schaamde mij over mij zelven. Waar waren mijn moed, mijne volharding, mijn vaste wil om deze onderneming tot een gelukkig eind te brengen? Helaas! toen ik die vatte, vrij van geest en van haat, nog niet aangetast door de kwalen der liefde, der jaloezie, die mij de helderheid van geest benevelden. Ik zou bij Francis verloren zijn, als zij mij in mijne zwakheid had kunnen zien. Zoo kon het niet blijven. Ik stond op met een kloek besluit. Ik wist nu wie en wat ik tot mededinger had; het bleek uit alles, dat geen ander tot hiertoe dien lord William had verdrongen. Geen ander wellicht was ook zijn weg met haar gegaan; ik had dien uit mij zelven ingeslagen; het was in elk geval geen dwaalspoor, al was het pijnlijk een ander na te treden; het was de weg naar haar hart; hij had het gewonnen, maar hij had het onbevredigd gelaten, hij was terug getreden, en hij moest het, waar ik vrij en moedig kon voortgaan. Hij was het ideaal geweest dat niet kon verwezenlijkt worden, ik was de werkelijkheid, die de vervulling van al hare wenschen kon bieden. Het was tien jaar geleden; die schim kon wel op den achtergrond worden gedrongen; zij was nu geen d wepend kind meer, dat de hand van den Mentor kuste en dat een Romeo meende te zien in een veertiger; zij was nu in vollen jonkvrouwelijken bloei; zij was nu de schalke, weerbarstige Katharina, die haar Petruccio met blijdschap in de armen zou vallen als zij eens in hem haar overwinnaar had erkend. Hoe kon ik mij toch zoo verontrusten over den Engeschman! Wat had men niet al gelasterd dat mij niet had teruggeschrikt, en deze, juist deze, had mogelijk juist mijne zegepraal voorbereid. Was het niet mogelijk dat ik op de eene of andere wijze zijne herinnering bij haar verlevendigd had en dat de vergelijking mij niet schaadde?

Ik moest er de zekerheid van hebben; ik kon niet lang dus wankeIen tusschen hoop en vreeze; op gevaar af van eene onvoorzichtigheid te begaan wilde ik haar vragen, of zij het spoorloos verdwijnen van lord William een volstrekt onvergoedbaar verlies achtte. Maar dien dag had iedereen op de Werve het druk met het feest van den volgenden. Francis was onophoudelijk in besogne met den kapitein en zoo goed als ongenaakbaar voor mij; het