Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/26

Deze pagina is proefgelezen

niet zeggen, dat ik het prijselijk vind, en ik zou het waardiger en dankbaarder achten, dat men zijne schatten ten minste ging verteren waar men ze heeft opgezameld."

»Het is waar, Leopold; van de tien handelen minstens zeven op die wijze; maar waarom verdenkt gij mij, dat ik juist tot de zeven zou behooren? Waarom ben ik zoo plotseling in uwe schatting gedaald?"

»Waarom!, waarom!" riep Leopold, opstaande en zijn stoel met drift ter zijde schuivende, »omdat het mij is, of ik zelf gedaald ben in de uwe; dat kwelt mij en maakt mij wrevelig. Luister, Willem! Ik neem een kort en goed besluit: ik ga aan dien van Beek schrijven, dat ik van zijn verwenscht millioen afzie, en dan ga ik met u mee naar Indiën daar zal voor mij toch ook nog wel plaats zijn."

»Ik had er werkelijk aan gedacht, u iets dergelijks voor te stellen eer ik uw brief had ontvangen, maar nu zou dat dwaasheid zijn."

»Eene dwaasheid; want ik voel dat de demonische macht van dat geld mij al gaat beheerschen en dat ik er hoe langer hoe meer onder zal raken als ik er mij niet met één forsche daad aan ontworstel. Ik ben al zoo ver, dat ik anderen voor mij zelven vergeet, en aan niets weet te denken dan aan mijne eigene bezwaren, en dat om dit ellendige geld."

»Dat blijkt; want gij vergeet, dat het niet enkel eene geldkwestie is. Gij vergeet dat jonge meisje, dat gij daar zoo bot weg in den steek zoudt laten, zonder te onderzoeken, of zij ook waardig is, dat gij haar uw steun biedt en of gij haar niet willekeurig versteken gaat van ’t geen haar is toegedacht."

»Gij hebt goed praten, maar… als gij in mijne plaats waart…"

»Zou ik handelen en mij zelf overwinnen, om te zien wat er in dezen te doen viel. Gij ziet op tegen den strijd, die u wacht, tegen de bezwaren, die uwe rust gaan verstoren, ziedaar alles; en nu meent gij eene grootsche daad te doen met het hoofd af te wenden en uw gewonen weg te gaan, of er u geen nieuwe plichten waren opgelegd. Mis, vriendje! Met mijne toestemming zult gij zulke ongerechtigheid niet plegen. Gij moet den strijd aanvaarden; niet tegen den berg opzien, waarachter het onbekende ligt, en als een echt paladijn den kruistocht ondernemen tegen