Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/275

Deze pagina is proefgelezen

het geld en de vrouwen als gewoonlijk hunne rol hadden ge speeld. Gelukkig kon ik bewijzen, dat ik eerst met vorst X in aanraking was gekomen nadat de misdaad gepleegd was, en ik kwam er weer af met eenige weken van enge opsluiting na lange en lastige verhooren. Hoe vaak ik onder dat alles van naam veranderd ben, weet ik zelf niet meer. Alleen den eenigen waarop ik recht had, hield ik standvastig buiten het spel. Ik had gezorgd dat het gerucht van mijn dood in Holland was verspreid; ik had alles gedaan om er waarschijnlijkheid aan te geven. Na die laatste historie waagde ik mij niet weer in \’t gedrang met voor name avonturiers of dubbelzinnige vrouwen, maar zocht rust in het landleven, in de vergetelheid van den boerenstand. Ik had in mijne jeugd op de Werve wel eenige notie gekregen van het boerenbedrijf; ik kon best met paarden omgaan; ik verhuurde mij als knecht bij een welvarenden pachter, die eene mooie hoeve te beheeren had. Hij vatte spoedig dat er op meer dan eene wijze partij was te trekken van zijn huurling, en dat handenarbeid juist niet mijn fort was. Ik werd welhaast meer zijn raadsman dan zijn knecht; ik kon hem een en ander van mijne lotgevallen vertellen zonder gevaar; ik was onder een goed slag van lieden gevallen, die mij als een lid hunner familie behandelden, en er bestond uitzicht dat ik daar werkelijk toe zou behooren. Ik merkte, dat de eenige dochter, eene allerliefste blondine met vergeet-mij-niet-oogen, zoowat op mij verliefd raakte. Ik vond deze gelegenheid om pater familïas te worden zoo onaardig niet! De ouders hadden er niets tegen; maar ik moest er voor uitkomen dat het mij moeielijk zou vallen de noodige documenten te verkrijgen om een wettig huwelijk aan tegaan. Dit bezwaar, en de berichten van een lid der familie, die met goed gevolg naar Amerika was uitgeweken en de zijnen opwekte om tot hem over te komen en gezamenlijk in die landstreek eene kolonie te vestigen met andere dorpsgenooten die daartoe waren over te halen, deed ons besluiten dien tocht te ondernemen. Maar de gemüthliche Bauernleute begrepen, dat ik ten minste de toestemming van mijn vader moest zien te verkrijgen, al voorzag ik dat het vruchteloos zou zijn; daarbij er moest geld wezen voor mijne uitrusting en ik moest mijn aandeel leveren tot de onderneming, wilde ik niet eene al te jammerlijke figuur maken onder de tochtgenooten. Ik berekende dat ik nu zoo ongeveer tien jaren buitensland had