Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/284

Deze pagina is proefgelezen

was kennelijk dat zij de publieke opinie tegen zich had. Ik werd natuurlijk aangegaapt als eene vreemde verschijning, die op allerlei wijzen werd gecommenteerd en geëxpliceerd. Ik zag de lieden fluisteren en de hoofden bijeensteken zooveel maar doenlijk was. Rolf, die zich eens voor altijd van die corvée had verschoond, onder pretext dat hij »een vrijgeest was en er niemendal van geloofde," had mij geraden thuis te blijven, daar ik er toch niets aan hebben zou; maar ik was geen vrijgeest, vond geen reden, om mij te onttrekken, en achtte de gelegenheid gunstig om Francis onder godsdienstige indrukken te observeeren; ik hoopte er" daarbij op, bij het terugkeeren nog een woordje te spreken over Rudolf; maar dat viel tegen. Wij waren in ’t wagentje van de Pauwelsen naar de kerk gereden, en de generaal zou op gelijke wijze terugkeeren; dus sloeg ik Francis voor samen terug te loopen; het was even een kwariertje, het zoogenaamde kerkpad! en de groote laan — maar zij had te veel haast op de Werve terug te zijn, bij al de drukte die haar daar wachtte. Ik kon haar alleen mijne teleurstelling te kennen geven, dat de stichting in de stille dorpskerk, waarvan ik mij nogal iets voorgesteld had, zoozeer bedorven was door den man zelf die moest voorgaan.

»Ja, dat’s het zwakke punt bij onzen protestantschen godsdienst; er hangt te veel af van een enkele; en als ’t nu heel mooi is, dan is ’t ook weer niet goed, want dan zie je alles voorbij om hem," was haar antwoord. »Ik kon er niet bij blijven, en te minder daar ik het kostelijk stuk al meer had gehoord; ’t is zeker met te veel moeite samengesteld om maar ééns te dienen. Om nu; te zeggen dat wij slaperig volkje de vermaning niet hard noodig; hebben, dat’s wat anders; maar dan moest het spiritus zijn en geen lauw water en melk."

»Gij moet dominé niet zoo hard vallen, Francis!" zei de generaal, die begreep waarover zij knorde; éde man staat hier al dertig jaar, en door de afgelegenheld van het dorp heeft hij haast geene aanraking met de collega’s."

»Daarbij een troep kinderen en zoo’n saaie vrouw… Het lot vad den man is te beklagen, dat geef ik toe; alleen, ik vraag: waarom is hij dan niet wat anders geworden — glazenmaker bij voorbeeld! wij konden er hier best een gebruiken."

»Ja, Francis! nu gij daarop komt, de katten moeten van nacht