Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/331

Deze pagina is proefgelezen

te bereiden als gij zegt dat dit alles maar vermomming is geweest en dat de bedelaarsmantel slechts den betooverden prins heeft verborgen tot de comedie aan de ontknooping was. Fair! fair indeed!" ging zij voort met smartelijke bitterheid, terwijl er tranen opwelden in de fonkelende oogen. »En dat is nu een edelman, een man onder duizenden, dien ik meende gevonden te hebben, dien ik mijn meerdere achtte, dien ik mijn onbegrensd vertrouwen heb geschonken… en die doet mij dit aan! En gij meent dat ik het luchtig zal opnemen. Gij hebt u vreeselijk misrekend, jonker Leopold van Zonshoven! Ik heb mijn hart gegeven aan den jonker zonder fortuin, in wiens eerlijkheid en oprechtheid ik geloofde als in mij zelve, beter dan in mij zelve, want ik rekende op zijne vastheid en kalmte om mijne woeste en ongeregelde schreden te besturen. Maar voor den schatrijken erfgenaam van tante Roselaer, den intrigant, die eene erfenis accapareert en daartoe de vrouw trouwt die men hem aanwijst, voor dezen heb ik niets dan… mijne verachting."

Ik had er wel niet op kunnen bedacht zijn, dat zij het zóó zoude opvatten, dat zij in mijne handelwijze zou zien, wat ik met de hand op het hart kon verklaren, dat ik er niet in had gelegd. Maar nu zij het zóó opnam, kwam het mij het beste voor, haar alles wat er in haar omging te laten uitspreken. Ik wist immers dat ik mij zegevierend kon rechtvaardigen als ik haar slechts den brief van tante Roselaer voorlegde; ik wist dat het mij niet al te zwaar zou vallen mijn not guilty te pleiten; alleen, dit was het oogenblik daartoe niet. Maar er was wat te hoop kon loopen en wat mij die zelfbeheersching kon doen verliezen, die ik juist zoo noodig had. De gloed der bitterheid, der verontwaardiging steeg ook mij naar het voorhoofd, toen ik dat laatste woord hoorde.

»Uwe verachting, Francis! Bezin u, eer gij zulke uitdrukkingen bezigt tegen mij! Ik weet het, gij zijt heftig in uwe opvattingen en hartstochtelijk in uwe uitingen! ik weet ook, dat zij u diep berouwen als gij er later van terugkomt, maar toch, wees voorzichtig en bedenk u wel, eer gij den man dien gij uwe liefde hebt geschonken benamingen toevoegt, die nog wel nimmer op hem zijn toegepast en die hij niet voomemens is van wie ook straffeloos aan te hooren,"

»Straf mij, als ik u bidden mag, met een aanzoek in te trekken