Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/381

Deze pagina is proefgelezen

den niet meer. Ik begon nu zelf belang te stellen in het lieve patiëntje, en ondanks al de ergernissen waarvoor Mamsel Berthe te klagen had, was de aanzienlijke mevrouw te veel moeder, om ons niet heel dankbaar te zijn voor ’t geen haar dochtertje won bij dat sans gène in de frissche lucht. Zelve kwam ze wel eens een kijkje nemen van onze ébats, en zoo kwamen ook onze moeders bijeen. Mevrouw Trotsenburg, hoewel door de positie van haar man verplicht in de groote wereld te leven, was echter geen wereldsche vrouw in den slechten zin van het woord; zij vond het heel pleizierig, in een onbezet uurtje bij ons te komen praten, en daar mijnheer om zijn ambt den Haag ook ’s zomers niet kon verlaten, werd er dikmaals getoerd en een ochtend op het Scheveningsche strand doorgebracht, waarbij mijne moeder en ik van de partij waren.

»Toen ik naar de kostschool ging en het juffertje onder de vleugelen eener english gouverness werd geplaatst, verloren wij elkander natuurlijk uit het oog, en de vriendschappelijke verhouding tusschen onze moeders veranderde als vanzelve, daar mijne ouders een ander huis betrokken, en mijn vader aan het hoofd van het bankiershuis geplaatst werd, waar hij tot nu toe de nederige positie van eersten boekhouder had bekleed. In zijne nieuwe hoedanigheid kwam hij in aanraking met mijnheer Trotsenburg en was hij eens in de gelegenheid, dezen een belangrijken financieelen dienst te bewijzen; en van toen aan schonk hij hem zijn vertrouwen en belastte hij hem met al zijne zaken. Maar mijne goede moeder was intusschen overleden en de klove, daardoor ontstaan, werd door de betrekking tusschen de heeren niet aangevuld. Toen ik den leeftijd, maar volstrekt niet de geschiktheid, had om plaats te nemen op den kantoorstoel, werd ik zelfs niet op de soirés gevraagd, waarvoor de invitaties overigens ruim genoeg werden rondgezonden. Maar ik kan niet zeggen, dat het mij ergerde. Ik had heel wat anders in ’t hoofd; ik wilde mij aan de litteratuur wijden, en de tegenwerking, die ik daarbij van mijn vader ondervond, maakte mij onverschillig voor al het andere. Als ik Laura bijgeval ontmoette in geleide van mis N. N., vond ik haar een aardig poppetje, maar een nufje, dat blijkbaar van den voormaligen speelkameraad niet veel meer wilde weten. Daar trof haar de noodlottige slag, die zulk een ommekeer in haar leven moest teweegbrengen! Mijnheer