Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/392

Deze pagina is proefgelezen

al de liefelijkheid van het kleine mondje, het fijn gemodeleerd: neusje en de weergalooze blankheid. Maar aan zulk en wedstrijd dacht Marianne niet; zij was zonder eenige pretensie op dit punt, en dat maakte haar zoo kalm en zoo gelijkmoedig. Haar lot was beslist, haar levenspad afgebakend, meende zij, en zij hunkerde niet naar ’t geen buiten haar bereik was gezet. Intusschen is zij klaar gekomen met het werkje, dat Laura van zich afgeschoven heeft, en zij legt nu met zekere voldoening de boekjes bijeen, terwijl zij zegt:

»Ziezoo, lieve! dat ’s in orde, Hebt gij nu ook nog iets anders voor mij te doen?"

»Neen! Ik dank je zeer. Gij hebt mij nu van een heele last bevrijd!"

»Die kleinigheid? Er werd niets toe vereischt dan een weinig oplettendheid; daarbij, ’t zijn lieve boekjes; ik hoop ze nog te lezen, want ze komen vast wel weer hier."

»O, ja! en dan om te blijven, geloof ik," zei Laura, even geeuwende; »ze zijn geheel tot uw dienst. Maar… eigenlijk verwondert het mij, dat gij zelve geen lid zijt van dat leesgezelschap; mij dunkt, dat was juist zoo iets voor u."

»Dat heb ik ook wel eens gedacht; maar och, ziet ge, ik laat het om Albert!"

»Om Albert? Wat kan het hem schelen, wat gij leest?"

»Dat kan hem ook niet schelen, ik weet het wel, maar is men lid van dat kringetje, dan volgen daaruit allerlei relatiën en bijeenkomsten; eens in de maand moet men het gezelschapje bij zich hebben."

»Precies! en dit is niet zeer amusant, Mama heeft zich daarvoor laten inpakken, tot mijn groot verdriet, want het zijn saaie dames en allemaal boven mijn leeftijd… Maar ik dacht juist dat gij…"

»Dat ik — ze niet saai zou vinden en er wel in paste, bedoelt ge?" viel Marianne in, op gullen, volstrekt niet gekrenkten toon; »daar hebt ge gelijk in; maar, zooals ik zeide, Albert heeft niet graag, dat ik mij op zekere punten al te veel afficheer, en — ik wil hem geen ergernis geven."

»Gij zijt wel goed.’ antwoordde Laura met een ironiek lachje.

»Neen, lieve! dat is geen goedheid, dat is plicht. Als ik met Albert samenwoon om hem dienst te doen en hem het leven te helpen veraangenamen, dan moet ik mij naar hem schikken."