Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/422

Deze pagina is proefgelezen

was dan uw trouwste, broederlijke vriend, bekommerde ik mij niet al te veel over de wijze, waarop gij het met onze vriendschap opnaamt. Nu ben ik dat niet meer. Ik voel dat ik u liefheb met eene andere dan broederlijke liefde, met hartstocht, een hartstocht, die mij geen rust laat voor ik de zekerheid heb, dat hij beantwoord wordt."

»In oprechtheid, Albert, gij zegt mij niets nieuws," antwoordde zij gulgauw; en met verhoogden blos, terwijl een schalksch lachje zich om het fijne mondje plooide, ging zij voort: »Met die nuchtere, koele vriendschap zou ik het op den duur ook niet voor lief hebben genomen, zoo ik niet al lang geraden had, dat gij daarnevens een weinigje mijn adorateur waart. Eene formeele declaratie was tusschen ons heusch nog niet noodig. Maar nu gij er toe gekomen zijt, moet ik u bekennen, dat gij mij in ’t geheel niet verrast, en ik zie ook niet waarom ik veinzen zou en de prude spelen en u verzwijgen, wat de waarheid is: dat ik wezenlijk heel veel van u houd, dat in alle mijne jongemeisjes-droomen altijd maar één zelfde held optrad, en dat die niemand anders was dan zekere mijnheer Albert Duarte met zijn donker krullend haar, zijne schrandere, geestige trekken en zijne schitterende oogen, die mij nu aanzien of ze mij doorboren willen."

»Omdat gij mij dit alles zegt op zulk een lossen, luchtigen toon, of het u geen volle ernst ware…"

»Achterdochtige! En gij laat mij niet eens uitspreken. In vollen ernst beken ik u dat het mij zeer zou verwonderd, zeer zou bedroefd hebben, zoo gij ooit eene andere hadt gevraagd. Maar is het daarom noodig, dat de wereld ons nu al als een geëngageerd paar moet begroeten? En dat volgt er toch uit, als ik u nu antwoord zooals gij dat liefst zoudt willen! Een geheim engagement, al houden wij het nog zoo stil, is le secret de la comédie, niemand vergist er zich in: men wordt er te onbarmhartiger mee geplaagd naarmate men niets bekennen wil, en er volgt allerlei verdriet uit; want zoo zijn de menschen……"

»Om u de waarheid te zeggen, Laura, dacht ik niet aan dit alles; ik dacht niet aan de menschen, niet aan hunne bemoeizucht en hun oordeel, en dat alles kan mij ook niet schelen!" riep hij ietwat koel en wat hard, — de wijze waarop zij zijne hartstochtelijke bekentenis aanhoorde en beantwoordde had iets wat hem pijnlijk aandeed.