Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/72

Deze pagina is proefgelezen

verlegenheid uit te drukken; de cavalier — of de cavaliere — voor mij was dit niet uit te maken, daar hij juist voorbij draafde aan de zijde waar het zeildoek neerhing. was in een oogwenk uit het gezicht; maar de koetsier had kunnen opmerken, welke richting hij nam.

»Dat is Majoor Frans," sprak hij, zich naar mij toekeerend. »Majoor Frans!" herhaalde ik met eene mengeling van verrassing en wrevel, »wien bedoel je daarmee?"

»Wel, de Freule van ’t kasteel. zoo noemen ze der allemaal in mijn dorp, als ze der jongen komt zien."

»Wat malle historie wilt gij mij daar wijs maken?" sprak ik op een toon die forsch en onverschillig moest klinken; maar dat ging mij slecht af, de stem stokte mij bijkans in de keel.

»Lang niet mal! maar heel akelig! Zij zou geen kostgeld betalen voor den jongen, als zij geen schuld had."

»En is dat kind in den kost in het dorp, zoo dicht bij de Werve?" vroeg ik verlicht.

Wel neen, heerschap! te Olderbekoop, wel twee uren wijd van stad, daar hoor ik thuis en daar komt ze om een haverklap, op d’r mooie paardje. Maar nou zij deur het bosch rijdt, moet er een uitweg zijn, en die zullen wij zien te vinden."

Hij wendde in de richting dien hij de Freule had zien nemen; ik liet hem begaan, het was mij bijkans onverschillig geworden of wij aankwamen al dan niet. Eenige minuten lang liep het smalle boschpad nog door, dat de stoute rijdster gevolgd was; toen liep het te niet in een dicht kreupelbosch, dat wel nog geen ander groen toonde aan boom en struik dan wat knoppen en aankomende blaadjes, maar evenmin een pad om door te komen; de grond was week en drassig en met dicht mos begroeid; het was onbegrijpelijk hoe het paard met zijne berijdster daar over heen waren geraakt; alleen de grootste rapheid en behendigheid, tegelijk met volmaakte eenswillendheid van het dier met zijne meesteres, had dat mirakel kunnen werken!

Mijn suffer van een koetsier, wiens verstand er bij stilstond, trok een verbaasd en verdrietig gezicht; dat was door ons niet na te volgen. Hij verzocht mij uit te stappen, en verliet zelf den bok; hij bond zijn rossinant aan een boom; wij moesten trachten het spoor te vinden, dat ons betere kansen bood, en werkelijk, na eene wijle speurens en ronddolens, ontdekte ik eindelijk