Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/73

Deze pagina is proefgelezen

wat meer achterwaarts een smal zandpad, dat nog de indruksels droeg van paardehoeven en waar wij mogelijk nog doorkomen konden, mits de voerman het paard bij den toom leidde; ik vooruit, om den weg te verkennen. Helaas! toen we het pad op die wijze ten einde gebracht hadden, bevonden wij ons aan den uitersten zoom van het bosch, tegenover omgeploegd bouwland, dat vrij uitgestrekt was, en waarvan wij gescheiden waren door een half uitgedroogde sloot, waarin afgevallen bladeren lagen te rotten en waar allerlei moerasplanten welig opschoten. Geene mogelijkheid voor ons om daarover te komen, en, waar waren wij dan nog? Rechts heidegronden, de hoogten en laagten met spar- en denneboomen bezet, links ook weer door akkersloten en greppels vaneengescheiden — aardappelenland, waarvan het zacht groene loof even bovenkwam, achter ons het bosch dat wij reeds hadden doorkruist zonder een uitgang te vinden. Ik keek op mijn horloge; het was ongeveer twaalf uur; de schofttijd van de boerenarbeiders, die vermoedelijk nog op het land hadden te werken. Geene terechtwijzing was er te krijgen; ons restte niets dan terugkeeren langs denzelfden weg dien wij gekomen waren, tot aan den tol, en daar weer den tocht van nieuws aan te beginnen, zooals de koetsier voornemens was eer de dwaze raadgeving van den tolbaas hem op een dwaalweg had gevoerd. Behalve het onaangename van die teleurstelling en zooveel tijdverlies, was het voor het arme paard nauwelijks te doen zonder rust en verkwikking; de voerman, onbarmhartig als de lieden van zijn gild, hield staande dat het niemendal was; ik aarzelde om dat besluit te nemen en zag toch nergens eene betere uitkomst. Op eens hoorden we dicht in onze nabijheid een schaterend gelach dat mij tergend in de ooren klonk; het geluid kwam eenigszins van uit de hoogte. Ik zag op en naar de heuvelachtige heide heen; op den top van eene begroeide zandhoogte stond de persoon die zich zoo vroolijk maakte over onze misrekening.

»Majoor Frans!" riep de koetsier overluid met zijne schetterende stem, zonder zich te geneeren in zijne verbazing en er gemis.

Zij zelve! Francis Mordaunt was het, die zoo onbarmhartig den spot dreef met onze verlegenheid. Op zulke ontvangst van hare zijde had ik wel niet verdacht kunnen zijn.

Zooals zij daar stond, eenige voeten boven mij, maar toch vrij