Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/81

Deze pagina is proefgelezen

Nu zij zoo naast mij voortging, bemerkte ik dat zij kleiner van gestalte was dan zij mij eerst was voorgekomen, van de hoogte af gezien; maar er zat pit in die vrouwelijke figuur, dat was niet te ontkennen, al was het niet juist de kloeke mannin die ik mij had voorgesteld te zullen aantreffen, afgaande op de mededeelingen van anderen en den heroïken bijnaam, die haar volstrekt niet scheen te ergeren. Het was het oogenblik niet haar te vragen hoe zij daaraan gekomen was; ik was reeds voldaan dat ik eene overwinning op haar had behaald, die niet geheel zonder beteekenis scheen. Dat zij mij zekere concessies had gedaan, bewees dat zij niet zoo onverschillig was omtrent den indruk dien zij op anderen maakte, als zij mij wilde doen gelooven. Toch moest ik toestemmen, dat zij wèl en wijs had gedaan toen zij hare slepende amazone had getrousseerd, als was het op wat onbevallige manier, want nu hinderde die haar in het loopen door het mulle zand en bleef telkens haken aan een tak of een struik; eens zelfs struikelde zij er door en zou neergevallen zijn, zoo ik niet schielijk haar arm had gevat om haar opgericht te houden.

»Dat komt al van die behaagzucht, die gij mij predikt," zei ze lachend. »’mijne eigene manier was veel beter in de praktijk. Wacht even, ik weet er nog wel wat op." Zij nam den sleep over haar arm en stoorde er zich niet aan, dat er juist geen coquette jupon voor den dag kwam, met keurige plissés of geborduurde strooken, zooals onze dames niet ongaarne laten zien, maar een effen blauw merinosje, dat er tamelijk verkleurd uitzag.

Ik bood haar mijn arm tegen mogelijke recidive van het ongeval.

»Dankje wel, neef!" zei ze wat bits. »Ik kan best alleen loopen, zooals ik altijd gewoon ben. Ik ben niet een van die hulpelooze schepselen, zooals gij mannen ze het liefste hebt, die zich altijd laten steunen en geleiden."

»Ik moet u doen opmerken, dat gij het zijt die mij in dezen tot gids strekt; waarom zou ik niet wederkeerig u tot steun mogen zijn?"

»Gij zijt vast advocaat, dat gij de repliek zoo behendig hanteert.’

»Ik zal u zeggen wat ik ben, als gij mijn arm wilt nemen: une fois ne fait la loi; het is allermeest voor de gezelligheid."