opgemerkt. Het was geen zachte blik, dien zij der vreemde mededingster toewierp, en toch met welk eene zichtbare verrukking en trots stelde de vader zijne bekoorlijke dochter voor aan de vrouw, die hij liefhad en hoe gul, hoe geheel zonder gemaaktheid, hoe kennelijk uit het hart was:de toespraak dier vrouw tot de dochter van den vriend harer jeugd! Maar het meisje vond aanmatiging in het hartelijke woord. Ook was het met eene bitsheid, die aan het onbeleefde grensde, dat zij koel afbrak: — Papa! ik heb erge hoofdpijn; ik wenschte te huis te zijn. Kunnen wij niet gaan?
— Liefste! dat zou opzien geven. En daarenboven u in de lucht te wagen, als gij u niet wel gevoelt, dat kon nadeelig zijn; wacht, bid ik u, tot ons rijtuig komt.
— Wachten! zich verpijnen, zich vermoeien, praten, lachen, misschien nog wel spelen, als men lijdt! hernam zij met een zucht, en liet het hoofd als machteloos ter zijde hangen.
Met onrust nam hij haar arm, en leidde haar naar een stoel, en drukte haar de hand, en fluisterde haar zachte woordjes in, die zij alleen verstond.
Mevrouw d’Elmancy haalde met verwondering de schouders op. Slechts weinigen sloegen veel acht op dit kleine tooneel. Reeds kende men Ine! De grietman wendde zich tot eene bejaarde dame, die gewoon was zeer vroeg te vertrekken,
Spoedig ook kwam het koetske voor deze. Zij zoude Ine te huis brengen. Ik zag het den jonker aan, dat hij wenschte en vreesde mede te gaan; dat hij dobberde tusschen de bekommering voor zijne dochter en de verlegenheid, onbeleefd en zonder belangstelling te schijnen tegenover Martha. Ik begreep, dat hij bij de laatste verloren zoude zijn, zoo hij het deed. Ik achtte mij verplicht zijne zwakheid te steunen. Ik volgde hem, toen Ine zijn arm nam.
— Zoo gij in ernst over de barones denkt, ga dan niet heen zeide ik hem zacht. Hier zijn anderen, die blijven;