— Neen, omdat ik de beste en edelste der vrouwen gruwzaam heb beleedigd! sprak hij somber. Omdat ik een eerlooze schurk ben, zooals die man mij noemde; omdat ik mijn eigen geluk met den voet verschopt heb; omdat…
— Vader! vader! snikte het meisje, zijne handen grijpende; zoo gij berouw hebt…
— Neen, kind! neen, mijne Ine! sprak hij, haar met onbeschrijfelijke teederheid aanziende; het offer is gebracht, onherroepelijk gebracht; wees gerust; mijn geluk of het uwe, ik had immers geene keus!… Toch was het wreed, eindigde hij, en liet het hoofd op de hand zinken.
— Maar ik bid u, zeg mij dan toch, wat het is, vroeg ik, hoewel ik het maar al te goed begreep.
— Weet dan,… dat mijne Ine,… hij sprak slechts bij tusschenpoozen, heel veel lust had in het voorgenomen tochtje… Met blijdschap ook… regelde zij de toebereidselen… dezen morgen echter…
— Neen, vader! eerst moet mijnheer Brown weten, dat mevrouw d’Elmancy mij gisteren in een vol dameskransje eene grillige nuf heeft genoemd, er zijn wel vier juffers, die het mij verzekerd hebben! viel Ine schreiende in, en dit is het eenige niet. Altijd heeft die vrouw…
— Maar laat mij toch geregeld hooren, freule!
— Dezen morgen dan kwam mijne dochter bij mij… Vader! ik heb een verzoek aan u… Ik juist ook een aan u, antwoordde ik. Zij wilde eerst spreken; ik gaf toe; zij wilde vooruit bewilligd zijn; ik gaf weder toe; hoe kon ik ook denken, hoe kon zij ook weten, dat wij elkander zoo smartelijk wonden zouden? Zoo mevrouw d’Elmancy onder de genoodigden is, laat de partij dan niet plaats hebben, of laat ons haar afzeggen; die vrouw heeft mij bitter beleedigd; ik kan niet met haar samen zijn… Gij begrijpt nu, hoe mij dit woord schokte. Ik wilde haar juist smeeken voor mijne Martha eene vriendelijke gastvrouw te wezen. Ik moest haar mijn voornemen mededeelen. Mijn arm kind kon dien slag niet dragen. Zij stortte machteloos aan mijne