ningen als overweldigd. Ine schreide bitter, en het waren oprechte tranen; dat meisje was niet gewoon te huichelen; ook had zij werkelijk haar vader lief; slechts wist zij de opoffering van geheel een leven niet genoeg te waardeeren. Zij gevoelde daartoe niet fijn genoeg, zij was te veel verwend aan zijne dagelijksche afgoderij, om te begrijpen, dat iets moeielijk kon vallen voor haar.
Lieuwestins had zulk een hevig zenuwtoeval, dat ik het noodig vond, zijne bedienden te hulp te roepen; wij brachten hem op een rustbed. Stilte en behoedzaamheid tegen nieuwe gewaarwordingen achtte ik noodig. Ik voerde Ine in een ander vertrek. En wat was het einde van dit alles; wat is er van dat tweegevecht? vroeg ik haar.
— Gij kent den broeder van de barones, dien zeeofficier, die sinds eenige dagen hier is? Hij kwam met haar antwoord, juist toen Albert vertrokken was met ons bericht. Mevrouw d’Elmancy had toegestemd; mijn vader moest haar broeder nu inlichten. Er vielen vreeselijke woorden tusschen hen; o! ik had op dat oogenblik wel alles willen herroepen; maar dat was ondoenlijk. De jonge man noemde papa een eerloozen schurk; zij daagden elkander uit;… dat zal morgen zijn; dat bracht mij in den doodelijksten angst; ik smeekte, dat men u zoude roepen tot raad en bemiddeling. Want zoo ik hem moest verliezen… snikken van angst en berouw belemmerden haar de spraak.
Doch alles was te laat; ik durfde niet eens meer op mevrouw d’Elmancy rekenen; anders had ik Ine op de keuze gesteld tusschen den mogelijken dood van haar vader, en de barones als moeder.
Nu wilde ik alleen trachten, dat tweegevecht te verhinderen; toen ik eenigszins gerustgesteld was omtrent den toestand van mijn vriend, verliet ik zijn huis om jonker Bothnia op te zoeken. Hij was niet te bevredigen; ook had ik juist gegist, toen ik niet meer op Martha rekende.
In de bitterheid des harten had zij Leeuwarden dien ochtend verlaten. Dit vertrek zou welopzien baren;