EENE MOEDER.
Er zijn weinig landen, waaraan het natuurschoon zoozeer ontzegd wordt door vreemden, als aan de Nederlanden, er is geene landstreek in de Nederlanden zoo miskend, als Noord-Holland. Dat waterachtige, vochtige, koude, nevelachtige Noord-Holland, vol moerassen en drasgronden; waar de koorts op u valt met iederen avondmist; waar de morgen in den zomer begint, om, door de opwalmende zeedampen beneveld, in een ruwen herfstavond te eindigen; waar alles vlak en eenzelvig is, als de dorpen, die zich op heuvels noch terpen verheffen, en het eenkleurig groen der weilanden niet wordt afgebroken door den statigen bouwval of den ruischenden waterval, die langs rotsen nederstort. En toch weet ik in dat Noord-Holland, miskend, omdat het niet gekend is, een plekje gronds, zoo aantrekkelijk, zoo poëtisch, zoo vol leven en beweging, en toch zoo landelijk schoon, waar men zoo tegelijk de uitvoerende wilskracht van den mensch en de onderhoudende weldadigheid der natuurkan bewonderen, dat hel. niet mogelijk is, eene meer treffende en meer rijke vereeniging van het schoon der schepping en de daad van het schepsel in kleinere ruimte samen te vatten; want het ligt daar, als een vol-