daar naast mij het breede kanaal, welks blauwend water, zoo zuiver en toch zoo diep, zich in zachte rimpels plooide, als de schubben eener schuifelende slang, of daar, waar het in de verte tusschen de weilanden doodiep, effen en onbewogen, gelijk een zilveren lint met frisch groene randen. En dan ter linkerzijde de lieve landelijke lusthuisjes met de licht afhellende trappen, uitgehouwen in den begroeiden wal, die, als de verblijven van rust en uitspanning, iets vriendelijk gastvrijs hadden voor mijn hart. En daarbij in het verschiet de duinen, die zandige bolwerken, door de natuur opgericht tegen haar meest verwoestend element; de duinen, die belangwekkende romaneske heuvelen, welke daar in de verte lagen als nevelachtige droomen der schepping scherp afgeteekend op het onvermengde blauw der lucht; de duinen die met een onverklaarbaar verlangen tot zich lokken alsof een land van belofte en van wederzien daar achter hen gevonden wierde; de duinen, wier blinkend zan thans schitterde van het grillge spel der nederschietende zonnestralen; de duinen die als den achtergrond vormden en mijn horizon uitmaakten. Veel meer op den voorgrond dat don kergroene geboomte door den afstand schijnbaar leunende tegen die helling van kleurrijk zand. Daarnevens die sierlijke witte huisjes, welke hier overal de sombere poorten vervangen hebben, als de rotondes van eene Italiaansche villa, half verscholen tusschen de jeugdige populieren; die huisjes, welke op dezen afstand alleen bevallen kunnen, omdat men, ze genaderd zijnde, in de plompe pilaren, welke hen ondersteundn, eene onevenredigheid zal vinden met hun grootte, die stuitend is, zelfs voor den oppervlakkigsten opmerker.
Maar zie! daar tusschen die groenende wellanden, waarop die woelige menigte welvarend vee rondhuppelt, nadert log en statig, met half gereefde zeilen, voortgetrokken door een gespan van acht hijgende paarden, de stevige koopvaardijbrik, met de voortbrengselen van een ander werelddeel beladen, welke zij ten offer gaat brengen aan Hollands