eerste handelsstad; met ernstigen trots schuift het ontzagverwekkend oorlogsfregat haar voorbij; het staakt voor eenige oogenblikken den tocht, en blijft wachten op versch gespan; nu nadert de schuchtere boerenknaap, met die tooneelen gemeenzaam, in zijn licht schuitje het reusachtig gevaarte, en het schaamachtig melkmeisje reikt blozende den versch gewonnen nectar, nog lauw, aan den lachenden scheepsgezel.
Nog bevalliger schouwspel kan men treffen, als de wind gunstig is. Luchtig over wateren heenhuppelende als dansende sylphiden, verheffen twee lichte brikken zich eensklaps voor het oog; door eene kromming van het kanaal daaraan eene wijl verborgen, bieden zij met haar uitgezette zeilen het aanzien van vlugge vogels, die snel lucht en water beide kliefden. Zij hebben de Engelsche vlag geheschen, met dat kruis als een spinneweb, een aardig zinnebeeld van dat grootere, waarin Engeland zoovele kleine vliegjes verwart, en welks schitterend rood scherp uitkomt op de heldere licht, waarop ook het touwwerk harer stengen en raas zich af teekenen, als een fijn donker net, gespannen over azuurkleurig satijn. Vluchtig de zachte golven klievende, naderen zij, bevallig en licht, de kunstige brug, en het geroep harer bootslieden vermengt zich met het geloei van het vee en; met het gezang van den leeuwerik, die opstijgt uit het veld.
Dat is het werk van den mensch. De Nederlanders hebben gezegd: Laat ons een zekerder weg zoeken, om onze schepen; naar onze koopstad te voeren. En zij graven zich eene vaart; door de weilanden, langs het geboomte; sloopen huizen, poorten, vruchtboomen, alles; vellen alles neder, wat haar in den weg staat; sparen zelfs de gedenkteekenen der geschiedenis niet: de oude Friesche poort, die daar stond als een grootsche zegeboog, welke met de macht van Spanje gespot had, van Spanje in de XVIde eeuw! moest vallen onder de handen der sloopers en de oudheidminnaar wijdt een traan aan eIken steen, die wegrolt in het stof, en die nog hecht genoeg was, om het nieuwe werk der