— Of eene liefdeshistorie? — Anatole, gij kleurt sterk!
— Ik heb bekoorlijke Paltserinnen ontmoet… maar… ik ben… ik heb… hernam hij met aarzeling, en daarop meer vast en als met een snel besluit: Ik kwam, om de mannen te bevechten, en niet om de vrouwen te overwinnen. Tot dit laatste heb ik te weinig moed… en misschien te veel geweten.
— Zoo-ja, viel de andere lachend in; als gij op het stokpaardje van uwe beginselen gaat rijden… dan… geef ik de partij op. Laten we liever wat anders bedenken; en luister, ik heb het gevonden: zij willen u uithuwelijken.
— Mij? En de jonge graaf draaide zich tweemaal op zijne hielen rond, onder een aanhoudend en luid gelach. Als ze daarmede beginnen, zijn ze nog niet aan het einde.
En ondanks dat woord vinden wij Anatole de Feuquières voor het eerst weder in het boudoir van eene vrouw, staande naast haar fauteuil, terwijl zij gekapt wordt, naar het zonderlinge Fransche gebruik van die dagen, om heeren bij het toilet toe te laten. Zelfs was hij niet alleen. Een kleine, blozende jonkman, die het geestelijk gewaad droeg met zoovele afwijkingen naar het wereldlijke, als slechts mogelijk was, en een statige, forsche grijsaard met het lichtblauwoverkleed en den zilveren bandelier van de Fransche lijfwacht des konings, praatten nevens hem met elkander, terwijl de rappe handen der kamenier het kapsel voltooiden met zooveel snelheid, als de luimen en invallen van hare meesteres het haar vergunden.
Want die tallooze bewegingen van het hoofd, die gestadige verandering en verschikking der sieraden, waarbij telkens Anatole geraadpleegd werd, veroorzaakten een ongelooflijk oponthoud.
De jonge dame, wier bevallig voorkomen niet zooveel hulp van de kunst had behoeven te vragen, was eene bloedverwante van den kolonel Pharsin, en gehuwd geweest met zijn kleinzoon, met wien ze slechts drie maanden vereenigd leefde. De negentienjarige weduwe had den