Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/144

Deze pagina is proefgelezen

een bezoek ging afleggen bij mevrouw De Dauphine, die lijdende is te St. Germain.

De graaf werd vuurrood en beet zich op de lippen.

— Zoete verstrooiingen, riep St. Ange spottend.

De baron vertrok den wenkbrauwen zag den jongen geestelijke verdrietig aan.

— Gij moest hem sparen! het kan niet anders, fluisterde hij zacht.

— Kom, graaf, mijn bouquet! en alles is vergeven, riep Clarice vroolijk, terwijl zij Pierrette wegzond.

De graaf overreikte werktuiglijk het gevraagde.

— Ach! gij vergeet den waaier! riep de dame.

Anatole nam van een guéridon het foedraal, waarin waaiers lagen.

— Welken raadt gij mij te nemen? vroeg zij, hem schalks aanziende, of hij haar niet bewonderen zou, nu de laatste mouche was gelegd.

— Dien gij kiest, behaagt mij het meest! bracht de graaf uit op een toon, die zeggen wilde: het is mij volmaakt onverschillig, wat gij doet of hoe gij er uitziet.

— O, Pierrette was radeloos onhandig! zeide mevrouw De Pharsin, terwijl zij in den spiegel zag. Vindt gij mij niet afschuwelijk.

— Bekoorlijk, antwoordde hij met een vermomd gapen en zag over haar schouders heen in den spiegel.

Toen keerde hij zich plotseling om. Hoe komt gij aan die schilderijen? vroeg hij, wijzende naar de stukken, die hij in den spiegel had opgemerkt.

— Welk een mensch! riep Clarice, de handen ineenslaande van ergernis. Een geschenk van den baron op mijn naamdag — gisteren, — weet gij dat niet? Gij bracht mijzelf immers die aigrette van diamanten, die ik…

— Maar zij zijn verrukkelijk, ze zijn goddelijk! riep de jonge man, er zich naar toekeerende.

— Ze zijn van Mignard, zei de baron met trots.

De jonge graaf bezag nu de schilderijen die naast elkander