zullen hem hier doen komen, als gij het veroorlooft, mevrouw!
De markiezin gaf hierop geen antwoord, dat ook niet verlangd werd, want de koning schelde en liet het vereischte bevel geven aan den kapitein der Garde, die hem tot in de antichambre was gevolgd. Rigaut kreeg zijn afscheid met deze woorden:
— Gij hebt deze jonge dame een dienst bewezen, waarvoor wij u danken; morgen hopen wij u te spreken.
Gedurende den tijd, die er verliep, eer de held van het blijspel zou binnentreden, bleven allen zwijgen, indien men ten minste een paar korte woorden uitzondert, die de koning over onverschillige zaken wisselde met zijne vriendin. De graaf De Feuquières zag zeer bleek; hij had het hoofd gebogen, maar zijn gang was vast, en schoon hij zich in ootmoedige houding voor zijn vorst plaatste, was het geenszins met die kruipende laagheid, waarmee de zonde genade afvleit van hem, die haar lot in handen houdt. Hij wist, dat de koning misnoegd op hem zijn moest, en hij wachtte eenig hard verwijt, eenige vreeselijke uitspraak.
Door de plaatsing van de deur had hij, evenmin als Lodewijk zelf, bij het binnentreden de jonkvrouw kunnen opmerken, en nu stond hij met den rug naar haar toegekeerd. De koning wenkte haar naast hem te komen: zij gehoorzaamde vlug en zacht, met dat schalke lachje, waaruit ieder Mélicerte had herkend.
— Graaf, zeide de koning, — wij hebben u alleen geroepen, om van u te weten, in welke betrekking gij staat tot mejuffrouw Mignard?
— Mignard! herhaalde de graaf met een zucht; zulk eene vrouw ken ik niet Sire.
— Dat is vreemd, mijnheer! Zie op en zeg mij, kent gij deze dame niet? — De koning had Louise bij de hand gevat en bracht haar vlak voor hem.
De graaf bleef als verblind staan. Hij bracht de hand aan het voorhoofd met eene beweging van verwarring. Louise,