Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/192

Deze pagina is proefgelezen

de Kousenband, het zichtbare teeken van zijne inlijving in die eervolle ridderschap, die slechts de grootsten en edelsten met hem deelden.

Tegenover den hertog stond in eene wachtende houding een man, evenals deze niet meer jong, maar ook, evenals deze vast en krachtig; die, ofschoon hij de teekenen en kleuren der dienstbaarheid droeg, licht te herkennen was als een voornaam bediende of een zoodanige, wien zijns heeren vertrouwen eenigen rang gaf in zijn huis. Het was de hofmeester. Hij zag met een d ui ster oog op zijn meester, terwijl deze het spel met zijn zwaard voortzette. Eindelijk hief Archiba1d het hoofd op, en sprak, met iets verdrietelijks in de stem, dat haar zeer dof maakte:

— Laat mylady gewaarschuwd zijn, dat ik wacht, Matthews!

— Vroeger wachtte Uwe Genade nooit, merkte Matthews aan, op half eerbiedigen, half bitsen toon. De hertog verbeet zich de onderlip, en sprak meer in zich zelven, dan tot antwoord:

— In waarheid, ik ben het niet gewoon, en ik ben te oud geworden om het te leeren, zelfs van mijne gemalin.

— De zalige lady Eastland, uwe eerste gemalin, verbeuzelde niet zooveel tijd voor haar spiegel.­

— Zooveel te meer met haar biechtvader: maar gij hebt herinneringen, die geweldig oud zijn, en die tegen zich hebben, dat ze mij mishagen! hernam Archibald streng.

— Het is zoo, mylord! ik heb nog geheugen van uw oudsten zoon! sprak de dienaar, zijn heer scherp aanziende.

— Ellendige! riep de hertog, opspringende, met eene dreigende beweging. Bij God! waarom van dat:

— Omdat de tegenwoordige lady Eastland de bruid was van zijn broeder! hernam de ander, met onbewogen ernst.

— Gij hebt u gewaagd over de grens mijner goedertierenheid! sprak nu Archibald langzaam, zijne plaats weder innemende; toch vergeef ik u; want gij zijt mij lief onder allen; maar in waarheid, vasal! gij hebt veel moed tegen uw meester!