Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/225

Deze pagina is proefgelezen

verdien ik uwe liefde? Geen offer zal mij te groot zijn, geen last te zwaar, geene beproeving te moeilijk! Zie, mylady! is het ook niet iets. dat ik aan uwe voeten lig: eene grijze kruin, die zich buigt voor zoo jong een hoofd! een hertog en pair, door de gunst zijns konings begiftigd met de eerste ridderorde der wereld, aan de voeten der dochter van een baronet! En nu, mylady! wensch, eisch, gebied! ik hoor smeekend!

En hij omklemde hare knieën met eene uitdrukking van vrees — en hoop, die treffend was, om aan te zien; juist zóó , als sir Raphaël de zijne had omvat.

— Mylord hertog! gij hebt nog een zoon; vertel mij van hem! sprak Metella langzaam en met doodenden nadruk.

Hij antwoordde niets; maar zijne handen, die gegloeid had den, werden plotseling koud. Bliksemsnel rees hij op. Strak en stijf bleef hij haar aanstaren, met loodblauwe lippen; men zou gedacht hebben een waanzinnige te zien.

De lady zelve zat sidderend over de uitwerking van hare woorden, als een kind, dat eene slang heeft gesard, en opschrikt, nu die zich verheft. Hij herstelde zich eerst na minuten; toen doorliep hij een paar malen het vertrek, afgemeten en langzaam, als overdacht hij zijne eerste daad of zijn eerste woord; daarop bleef hij voor haar staan.

— Wees gerust, mevrouw! die jongeling leeft niet meer.

— Hij leefde nog, nadat wij gehuwd zijn!

— Indien bestaan, zooals hij bestond, leven heet; maar ook dat heeft hij verbeurd, sinds gij weet… wat gij moet weten door hem. Hij sterft nog dezen nacht.

— Gij erkent dus de waarheid van zijn leven!

— Nu gij haar mede weet, is het uwe zaak niet minder dan de mijne, haar geheim te houden en zijn dood te willen…

— Misschien niet… zoo ik wenschte, dat hij uw erfgenaam werd.

— Gij zult u zelve zoo onzinnig niet plunderen!

— Waarom niet, zoo ik de eer en de billijkheid liever