Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/232

Deze pagina is proefgelezen

De toon dier stem deed Nicoletta schichtig opspringen, en een half gebiedend, half smeekend »terug!” dat zij driftig en toch zacht uitte, deed wel de gedaante terugwijken, haastig en stil, als ware zij eene geestverschijning geweest, maar toch te laat; want allen hadden haar opgemerkt; de abbate, die ijlings voorwaarts wilde, zoowel als de rijzige jonkvrouw, die hem tegenhield, en Michele., die de hand aan den degen sloeg, beter dan zij beiden.

Eene seconde daarna hoorde men den schellen toon van een zilveren sifflet.

Even schielijk verdween Nicoletta door de deur, latende de anderen gissen en raden naar haar geheim.

De lezer evenwel mag haar volgen tot in het vertrek, waar ze den persoon terugvindt, dien zij had weggeweerd. Het was een man, wiens gansche voorkomen meer belang wekken moest, dan bevallen en innemen. Zijn lange fijne neus, zijn flikkerend oog, de donker olijfkleurige tint van zijn vermagerd gelaat, de lange puntige baard en dat kort afgesneden baar, met eene zwarte kalot gedekt, gaf hem iets oudsch en sombers, dat nog niet aan zijne jaren lag.

Het waren de trekken van een die peinsde en vastte. De ruime plooien van eene lange toga, die tot op de voeten nederhing, vermomden maar slecht zijne uitgeteerde magerheid; het was gansch die gestalte aan te zien, dat de ziel het lichaam sloopte. Met eene zonderlinge mengeling van eerbied en goedhartige vrijmoedigheid naderde hem nu Nicoletta, echter dwong zij haar schalk gezichtje tot zachten ernst.

— Onvoorzichtig was het, welwaarde heer, u zoo bloot te stellen. Hoe licht hadden gevaarlijke oogen u kunnen zien. Als gij. lucht wilt scheppen na de felle middaghitte, zullen Julia en ik u heenleiden, waar ’t veilig is, maar hier! dacht gij dan waarlijk niet aan het gevaar?

— Aan het uwe, kind! Ik hoorde uwe stem, zingende onhei­lige liederen ten aanhoore en op het verzoek van