Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/233

Deze pagina is proefgelezen

een listigen priester, die niets liever zoekt dan u af te trekken van goede overpeinzingen, en van den waren weg des heils.

— Eerwaarde heer, indien gij wist, boe weinig hij aan mij denkt.

De deftige man zag haar oplettend aan; met een langzaam hoofdschudden, sprak hij daarna: — Is niet ootmoed en zedig­heid het schoonste sieraad van eene christelijke maagd, en hebt gij er nog wel ooit aan gedacht, iets af te leggen van dien omzwaai van wereldzin en wereldlust; die ketenen, die vlechtingen des haars, zijn ze niet windsels der ijdelheid, die aan de aarde binden, en vastkluisteren aan het stof des verderfs?

— Maar mijn eerwaarde! als ik non moet worden, kan ik mij wel terugwerpen in den schoot der oude Kerk.

— De taak valt zwaarder, maar ook het loon is schooner Gode te dienen te midden van de wereld!

— Vreest gij dan niet, mij af te schrikken door zooveel strengheid, begon zij bijna plagend, weet gij dat het mij niets kost dan eene biecht en eene boete, om verzoend te zijn met Rome! En de signor abbate staat alle sieraden toe, en billijkt alle liederen!

— Ik weet, dat gij niet denkt, wat gij nu spreekt; ik weet dat gij niet dwaas handelen zult, vergetende het heil uwer ziel, en groot en bitter leed doende aan de mijne; ik, die een deel mijner zaligheid geven zou, om de uwe te redden!

Zijn diep sombere toon trof het meisje. Zij stampte ongeduldig met den voet op het mozaïek van den vloer.

— Begrijpt gij dan nooit scherts, lieve vriend! Mijn hemel! ik zou immers wel willen sterven voor de leer, die gij mij ge­predikt hebt, maar ik wil mijne kleeding niet veranderen voor gij van hier zijt ten minste, voegde zij er zachtjes bij, men zou argwaan krijgen, en u…

— Altijd goedhartig, viel hij haar in de rede met een glimlach, die vast niet vaak dat gelaat moest verhelderen;