Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/242

Deze pagina is proefgelezen

een onbescheiden bezoek, dat haar overvallen zoude; met Calvin in eene alcove, grenzende aan het bidvertrek, eene schuilplaats aan te wijzen, en daarna met Julia te verwittigen, dat Zij bovenal haar naam zou te gebruiken hebben bij haar ont­werp, want vervolgde zij: — Gij wilt immers wel iets voor hem doen?

— Voor hem? alles! antwoordde; Julia, en zonderling schitterden hare oogen.

— Nu dat is goed, want het is hier wel een weinig het doel, dat de middelen heiligen moet, daarom mag onze eerwaarde er niet meer van weten dan volstrekt noodig is; ik vraag minder handelen van u, dan voor mij vrijheid tot handelen in uw naam; gun mij een weinig toe te geven aan bespottelijke verwachtingen, die nooit zullen voldaan worden, want terwijl wij een vroom en doorluchtig man behouden, tot heil van de gansche Evangelische Christenheid, moeten wij tegelijk onbetamelijke wenschen en zotte inbeeldingen straffen, op eene wijze, die ze voor altijd genezen zal; om recht duidelijk te zijn, wij moeten een spel spelen met den abt-kapelaan.

Nicoletta! sprak de hertogin streng, het is even zondig als roekeloos, om te schertsen in een uur als dit.

— Om ’s Hemels wil! breng mij niet in verwikkelingen met den kapelaan, riep Julia verbleekende, ik heb een machtigen afkeer… van zijne bespottelijke…

— Daar hebben wij het… hervatte de kleine jonkvrouw hoofdschuddend. Bezwaren, waarschuwingen! alsof onze toestand niet alles wettigt, behalve de misdaad!

— God beware mij, edele vrouw! dat ik schertsen zoude met iets zoo ernstigs.

— Wees gerust, liefste Julia, daarna zal alles opgehelderd worden. te uwer eere! en zoo er schande in liggen moge of sshuld, zij kome ganschelijk op mij! geheel alleen op mij! en zoo niemand mij daarna vergeven wil, dan behoud ik toch de voldoening van hem te hebben gered en moge mijn Heiland, die mijn hart kent en door-