verlaten, behalve den afgod van haar hart ook nog het geloof opgeven aan dezen?
Het was nu in de eerste morgenschemering van een hoogen feestdag, die plechtig zou gevierd worden. Johanna van Portugal, of liever zuster Maria Andrea, begaf zich lang nog vóór het luiden van den eersten Angelus naar de kapel, om een buitengewoon offer harer gebeden te brengen aan de Heilige Maagd. Ofschoon hare gezondheid zichtbaar afnam onder de strenge plichten die zij zich oplegde, verdubbelde zij altijd in geestdrift en in ijver om ze waar te nemen. Haar weg voerde door den kloostertuin. Een geritsel in de bladeren van een zijlaantje, dicht bij den tuinmuur, deed haar onwillekeurig daar heenzien. Zij bleef roerloos staan van ontzetting en schrik. Het voorwerp, dat zij zag, was don Pedro, die weg wilde sluipen langs zijn gewoon pad. De Prinses wilde om hulp roepen, want haar ging een vreeslijk licht op. Andrea had zich verontschuldigd, om haar te vergezellen. Maar vó ó nog de beschuldigende kreet hare lippen ontsnappen konde, die den edelman zeker zoude verraden, ging een schot af van een vuurwapen, dat hij op haar richtte, en zij stortte neder!
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
— Andrea! Voort, nu spoedig voort, wij hebben geen ander uur voor onze redding! Met deze schrikmare drong Pedro onstuimig in de cel, die hij zooeven verlaten bad.
— Hoe nu, don Pedro! ik wil mij ter rust begeven, wat beteekent dit, waarom keert gij terug, is onze afspraak dan niet morgen?…
— Zoo was zij, ja, maar het zou dan te laat kunnen zijn; kleed u schielijk, werp dezen mantel om, neem mijn barret, mijn paard wacht ons bier dichtbij. Ik zeg u, zoo wij nu niet gaan, is alles voor altijd verloren… Zij zag mij, toen ik vluchten wilde. Zij wilde ons verraden, ik had geen ander middel. In de verwarring van dit oogen-